Petrarca: Het Liedboek (Canzoniere)

Over het meisje van vlees en bloed achter Petrarca’s Laura weten we zo goed als niets. Een jonkvrouw uit de Provence, die leefde van 1310 tot 1348, van wie het innerlijke leven verborgen blijft in de plooien van de tijd. Voor een beeld hebben we slechts Petrarca’s verzen: daar verrijst ze als een engel, met blonde krullen en glanzende ogen, smetteloos in haar gedragingen en van een goddelijke schoonheid.

Honderden gedichten heeft Petrarca aan haar opgedragen. De sonnetten die hem de geschiedenis in katapulteerden zijn niet denkbaar zonder haar als muze; zij is de drijvende kracht die hem doet wanhopen en verlangen, de kleuren van de wereld voor hem openbaart en hem tegelijkertijd naar de dood doet verlangen als einde aan het geweld van de liefde. Maar zelfs in zijn gedichten blijft ze een mysterie, zonder stem of uitgesproken eigenschappen, zo geïdealiseerd dat ze meer lijkt op het prototype van de ideale vrouw dan op een individueel persoon. Petrarca tooit haar met een sluier die haar voor hem en voor ons afsluit:

Laciar’ il velo o per sole o per ombra,
donna, non vi vid’io
poi che in me conoscesti il gran desio
ch’ogni altra voglia d’entr’al cor mi sgombra

De sluier wegnemen, overdag of ’s nachts,
vrouwe, dát zag ik jou niet meer doen
sedert je ‘t groot verlangen in mij ontwaarde
dat m’n hart van elke andere wens ontruimde.

De vrouw als visioen

Veel moderne commentatoren hebben daarom gesteld dat Laura niet als eigen persoon uit de gedichten naar voren komt. Zo noemde Bart van den Bossche haar een ‘door de verbeelding van de dichter vervormd visioen’ en schrijft hij dat ‘de eigenlijke hoofdpersoon van de Canzoniere niet Laura is maar de dichter zelf’. Sommigen drijven die analyse door tot een kritiek waarin Petrarca het masculiene verlangen tot een beeld zou hebben omgevormd, eerder dan de vrouw te schetsen. Dan is zelfs Shakespeares Donkere Dame nog tastbaarder in haar mysterie, net omdat Shakespeare haar niet als de onbereikbare muze verbeeldt (‘My mistress’ eyes are nothing like the sun / Coral is far more red than her lips’ red’). Laura is dat wel; het is geen mimetische neerslag, maar een projectie van de vrouw die Petrarca vanop afstand verheerlijkte.

Maar is de beste poëzie niet steeds degene die de werkelijkheid sublimeert in plaats van representeert? ‘Kunst geeft niet het zichtbare weer‘, schreef de Duitse kunstenaar Paul Klee. ‘Kunst maakt zichtbaar‘. Misschien waren Petrarca’s wereldse gevoelens wel al bekoeld toen hij aan zijn driehonderdste sonnet was aanbeland. De vlam van verliefdheid is kortstondiger dan het labeur van zijn liedboek, dat zijn hele leven bestreek. De muze was een geijkt thema in de hoofse dichtkunst die bloeide in de Provence: een onbereikbare, vaak getrouwde vrouw, werd bezongen op platonische manier.

Maar hoeveel liefdeslijders hebben zich herkend in zijn verzen, hebben de hitte en kou van de liefdeskoorts die hij beschreef door hun lichaam voelen trillen. Dat was enkel mogelijk door een artistieke sublimatie, die misschien vertrok van een werkelijke aantrekking tot een historisch persoon, maar die er eindeloos boven uitsteeg.

Oscar Wilde hekelde dichters die hun eigen innerlijk op papier probeerden te plakken; ‘To be natural is to be obvious, and to be obvious is to be inartistic.’ De beelden waar Petrarca bij uit kwam, gaan voorbij aan de liefde van mens tot mens, ze komen voort uit de rijkdom van taal en vorm. Veel autofictie vandaag blijft te zeer hangen in expressie zonder meer, een poging tot mimesis die kunst gelijkstelt met oprechtheid.

Amor, Daphne, Laura

Petrarca stond het grootste deel van zijn tijd niet onder één of ander balkon in het maanlicht, maar zat gebogen over dikke boeken in de bibliotheek. Het is dankzij hem dat we tot op vandaag bepaalde kopieën van Cicero hebben; als een kritische lezer bracht hij oudere edities bij elkaar, hield onwaarschijnlijke zinswendingen tegen het licht en schreef de juiste in de kantlijn.

Zijn liefde voor de antieke oudheid erfde hij van zijn vader, die als notaris zijn kennis van retoriek en sages aan zijn zoon overdroeg. Petrarca’s gedichten worden bevolkt door de bonte verzameling personages uit de Griekse en Romeinse mythologie. Zo brengt in Zefiro Torna (gedicht 310) de gepersonifieerde Westenwind Zefier de lente naar het land, terwijl Jupiter goedkeurend toekijkt. De liefde wordt geëxternaliseerd in de figuur van Amor, die met zijn pijlen Petrarca’s hart onherstelbaar treft. Door zijn liefde voor Laura te vervlechten met de antieke mythologie, krijgen Petrarca’s gedichten zelf een mythische status en klinken de tragische ontknopingen mee in zijn droeve overpeinzingen. Het meest centraal gebeurt dat met de mythe van Daphne en Apollo, waar Daphne volgens Ovidius’ Metamorfosen veranderde in laurier voor Apollo haar te pakken kon krijgen. Petrarca verbindt Laura volgens haar naam met de laurier, en stelt zichzelf gelijk met de ongelukkige minnaar (hij zou zichzelf overigens in een ceremonie op het Capitool laten kronen met een laurierkrans, als de antieke helden).

In de antieke schoonheid en tragiek vond Petrarca zijn eigen melancholische aard weerspiegeld. Doorheen de Canzoniere vinden we hem huilend, weeklagend en zuchtend terug:

Tutto ‘l dì piango, e poi la notte, quando
prendon riposo i miseri mortali,
trovomi in pianto, e raddoppiarsi i mali;
così spendo ‘l mio tempo lagrimando     

Ik ween de hele dag en ’s nachts,
wanneer de sterfelijken rusten,
ween ik en ben ik nog ongelukkiger:
zo breng ik mijn tijd door, al wenend.

In Occhi mi lassi spreekt hij zijn droeve ogen aan, die niet gemaakt zijn om de zaligheid te zien. Telkens opnieuw verwoordt hij zijn hang naar de dood, als een bezwering, om maar verlost te zijn van ‘deze dood die leven heet’.

Mystieke liefde

De liefde voor Laura komt daarbij als een vloek en een verlossing. Vanuit het christelijke kader is lust een zonde, en het onvervulde verlangen veroordeelt het dichterlijk ik tot eindeloze wanhoop. Petrarca volgt hierbij een mystieke logica: de mens is oneindig klein, en God oneindig groot, en het gaat erom via deugdwerken en gebed te dingen naar de eeuwigheid. Daarbij keek hij terug naar Paulus en Augustinus, die de hulpeloosheid van de mens benadrukken. De hoogste deugd is bescheidenheid, tegenover het geloof in de kracht van de rede die in Petrarca’s tijd opkomt met de Aristotelescommentaren aan de universiteiten. Alleen de gift van Gods genade kan hem helpen, zoals hij de ‘koning van de hemel’ smeekt in de tweede strofe van I’vo piangendo (gedicht 365):

Tu che vedi i miei mali indegni et empi,
Re del cielo invisibile immortale,
soccorri a l’alma disviata e frale,
e ‘l suo defecto di tua gratia adempi.

U, die mijn onwaardige en wereldse ondeugden ziet,
Vorst van de hemel, onzichtbaar en onsterfelijk,
kom deze ontspoorde en kwetsbare ziel ter hulp,
en vul haar fouten met uw genade;

Hij beweent de tijd die hij besteedde aan het beminnen van het aardse, ‘zonder van de grond op te stijgen – hoewel ik vleugels had –.

De dag die hij als het begin van zijn ondergang ziet is de dag waarop hij Laura voor het eerst te zien krijgt: ‘in het Jaar van Onze Heer 1327, op de zesde dag van april, in de kerk van Saint Claire in Avignon’. Het is Goede Vrijdag, de dag van Jezus’ kruisiging, en samen met Jezus markeert het Petrarca’s doodsvonnis, want hij is weerloos tegenover zoveel schoonheid.

Van engel naar aarde

Maar net als in de christelijke traditie is er een ambivalentie in die dood, die ook een verrijzenis inhoudt. Laura als toonbeeld van de deugd wordt aan de kant van het goddelijke geplaatst. Aan haar zijde staan de zon en de sterren, beelden van het eeuwige licht in tegenstelling tot de aardse vergankelijkheid. Ze doet zijn hart van ijs smelten en leidt hem recht naar de hemel. In Io vidi in terra (gedicht 156) vindt hij op aarde ‘gedragingen als van engelen en hemelse schoonheid’, en die herleiden de wereld die hem omringt tot ‘slechts dromen, schaduwen en nevels’. Laura’s eigenschappen nemen kosmische proporties aan: haar ogen maken de zon afgunstig, haar woorden zetten bergen in beweging en brengen rivieren tot stilstand. Wanneer ze huilt, dan is de optelling van haar deugden van een dergelijke perfectie dat ‘geen blad op geen tak in beweging werd gezien, / zoveel zoetheid was in lucht en wind opgeslagen.’ Laura is zijn alles; na haar dood zijn de zingende vogels en bloeiende perken en zachtheid van vrouwen voor de dichter slechts ‘woestenij, wilde en dreigende dieren’.

Als Laura een stem krijgt in de gedichten, dan is het om hem af te brengen van die doorgedreven idealisering: ‘Ik ben niet zoals jij vermoedt’. Maar de intensiteit van Petrarca’s gevoelsleven die Laura in hem inspireert, brengt hem tot magistrale beelden. Het resulteert in de intense tegenstellingen die zijn poëzie wereldberoemd maakten: licht en donker, dag en nacht, de hitte en kou van de liefdeskoorts, intens verdriet en geluk, waarbij hij schommelt ‘van de ene zon naar de andere, / van de ene schaduw naar de andere’.

Door de gevoelens die samengaan met de liefde te verletterlijken, schetst Petrarca een wonderlijke wereld. Zo heeft hij een laaiend vuur in zijn hart of vervelt hij in gedicht 23 van boom tot steen tot huilende fontein.

In de Canzoniere worden alle registers van de taal, kleuren en landschappen opengezet. Zo komt hij doorheen zijn tranen paradoxaal genoeg uit bij een universum vol zintuiglijkheid, zoals in het mooie sonnet 310 met ‘de bloemen, het groen, het zoete gezelschap, / de zwaluw die schreeuwt en de nachtegaal die weent’, lachende weides en het wit en vermiljoen van de lente. Overal schemert de liefde door, in ‘lucht, water en land’.

Overal een zwerveling

Het verlangen kluistert de blik aan het aardse en de onverzadigbare zoektocht naar liefde en eer. Die drijft ook Petrarca de reiziger, ‘overal een zwerveling’, zoals hij zichzelf in een brief noemde. Petrarca was geboren in Firenze, maar groeide op en studeerde in Avignon, reisde door Europa en volgde zijn weg waar de mecenassen hem brachten, langs Venetië, Milaan en Rome, om zich uiteindelijk terug te trekken in het ingeslapen Arqua in de Euganische heuvels. De landschappen inspireerden hem tot lyrische beschrijvingen, en telkens komen beelden terug van de haven, van vertrek, van een hart op de dool.

Die ruimtelijke zwerftocht wordt verdubbeld door een sterke nadruk op het voorbijgaan van de tijd. Zonsondergang en de dageraad, licht en schaduwen vullen zijn gedichten. Telkens is er een afstand tussen waar hij is en waar hij wil zijn, zoals in Con lei fuss’io (gedicht 22), waarin hij droomt van slechts één nacht met Laura onder de sterren:

sol una nott’ et mai non fosse l’alba;
et non si transformasse in verde selva
per uscirmi di braccia, come il giorno
ch’Apollo la seguia qua giú per terra.

één nacht, niet méér, en dat het nooit dage;
en dat ze zich niet tot laurier omtovere,
en zo uit m’n armen weg te komen, net als op de dag
dat Apollo haar nazat, hier op aard.

Maar de volgende strofen ontmaskeren de droom als illusie: voor de zon zo’n zoete dageraad bereikt zal hij zelf al ‘in diepe bosgrond liggen’ en zal de dag verveld zijn tot een eeuwige nacht. Hij wil de tijd zelf overstijgen en de vergankelijkheid vervangen door een enkel moment dat hem leidt naar het oneindige. Maar de metamorfose van Daphne is hem altijd voor.

Eeuwige muze

Door die afstand hebben we de werkelijke Laura nooit leren kennen; ze metamorfoseert zelf in alle gedaanten die Petrarca in zijn gedichten tevoorschijn tovert. Maar tegelijkertijd is de afstand constitutief voor de grootsheid van zijn liefde. Het uitstel van vervulling vergroot het verlangen, en schept ruimte om de ander te sublimeren tot een ideaal. Petrarca schiep wars van de levende Laura, en bleef haar na haar dood ongewijzigd huldigen.

De beste muze is een dode muze. Dante trok zich na Beatrices dood terug om over haar te dichten. Pygmalion bewondert liever zijn ivoren Galatea dan een echte vrouw tot zich te nemen. Orpheus speelt de meest hartstochtelijke liederen op zijn lier na het verlies van Euridyce. De afwezigheid van een mens met al zijn gebreken laat de kunstenaar toe om de mens tot god te maken. We mogen de ongemakkelijke kern van die waarheid niet ontkennen; er zijn genoeg kunstenaars die in hun narcisme hebben bijgedragen aan werkelijke drama’s (neem de zelfmoorden van Picasso’s muzen). En we hebben ongetwijfeld nood aan dichterlijke Laura’s met de bijzonderheden en imperfecties die een echte vrouw met zich meebrengt.

Maar zolang het bij een poëtisch topos blijft, is er ook een schoonheid in de afstand. Niet omdat we de historische Laura ermee zijn verloren, wel omdat de poëtische Laura erdoor onsterfelijk is geworden. De beeldenpracht en welluidendheid van Petrarca’s verzen vragen een beheersing die onwaarschijnlijk is in het moment van opperste verliefdheid, die geduldige arbeid en studie vraagt. Petrarca wil zo nieuw van liefde zingen dat hij in Laura’s ‘bevroren geest’ duizend verlangens zou ontsteken:

Io canterei d’amor si novamente
ch’al duro fianco il di mille sospiri
trarei per forza e mille alti desiri
raccenderei nella gelata mente;

Ik wil zo ongehoord van liefde zingen
dat ik in haar gemoed, verstard van kou,
liefde in duizendvoud ontsteken zou,
en duizend zuchten aan haar zou ontwringen.

Maar de schoonheid van zijn gezang is slechts mogelijk doordat hij zijn muze zelf bevriest. Zij is het hoger gelegen punt waarnaar zijn poëtische ambities reiken, en in die zin moet hij wel stellen ‘dat nooit mijn verzen erin slagen u recht te doen’. Net omdat Laura zonder gezicht blijft, kunnen we haar telkens opnieuw herscheppen in een hernieuwd poëtisch universum. Maar hoe doen we dat wanneer het christelijke deugdideaal en de hoofse traditie steeds verder van ons verwijderd zijn?

Laura in Tindertijden

In een wereld waarvan we graag zeggen dat die ‘onttoverd’ is en waarin we vanuit democratische intuïties allergisch zijn voor hoogdravendheid, kan Petrarca’s tomeloze liefde aanvoelen als anachronisme. Datingplatformen hebben de laatste jaren gestaag terrein gewonnen en doen het ideaal van de Ene voorbestemde liefde verder afbrokkelen. Het is ongetwijfeld mogelijk om diepgaande relaties op Tinder te vinden, maar in se vertrekt de datingapp van een consumentistische logica waarbij je kunt swipen tot een match met de gewenste eigenschappen. Voldoet die niet aan de verwachtingen, dan testen we het volgende artikel in de rij.

Als goede feministen hebben we geleerd om de vleiende woorden van jagende charmeurs met een korrel zout te nemen. En misschien bevat Petrarca’s zwarte gemoed naar hedendaagse standaarden wel te veel toxische elementen voor een gebalanceerde relatie. We hoeden ons voor open wonden, rangschikken onze gevoelens bij een psycholoog om er grip op te krijgen en verder te kunnen. Petrarca’s aanslepende gejammer zonder actie heeft vanuit dat kader iets zieligs. In de meritocratische ideologie ‘je kan het als je het maar wilt’ krijgt persoonlijke ontwikkeling de voorkeur boven uitzichtloze romantiek.

Maar er is een reden waarom Petrarca met zijn wanhopige liefde nog niet uit het collectieve geheugen is gebannen. Misschien zijn we de mystieke en hoofse wortels van de romantische verheerlijking uit het oog verloren, maar liefde blijft gebouwd op een sublimering van de ander. Liefde is de ander op een voetstuk plaatsen, die persoon als volstrekt uniek hoogachten, en daarmee de alledaagsheid van alledag doorbreken. Liefde maakt blind, maar het is een blindheid die de ruimte geeft voor de sublimatie van de ander. In de verliefde fase zijn het dromen van elkaar en de idealisering geen poëtische schijn, maar bouwstenen van een relatie waarin de grenzen van het ik verschuiven. Een ernstige relatie vraagt opofferingsgezindheid, vraagt erom de ander soms als Laura boven jezelf te plaatsen. Liefdesverdriet is een diep leed, maar we moeten ons aan de dreiging ervan blootstellen om de vruchten te plukken. De prins die Doornroosje voor zich wil winnen, slaat zich door een woud van doornen. Als we dat niet meer kunnen, verliezen we de intensiteit van de liefde zelf. De zwerveling Petrarca met al zijn gespleten gevoelens, die zich nergens volledig thuis voelde en schipperde tussen contemplatie en levenslust, komt ons als moderne mens herkenbaar voor.

Petrarca gaf ons de woorden om onze passie een naam te geven, om door te dringen tot het hart van onszelf en de ander. Elk ideaalbeeld is ook geboetseerd uit eigen waarden en verlangens. Maar dat beeld in dialoog laten gaan met de werkelijkheid schenkt menselijke liefde zijn diepe betekenis. Gekneld tussen het dierlijke en het goddelijke sublimeren we onze verlangens tot een mystieke versmelting. Petrarca spreekt ons aan in die menselijkheid en bezingt de liefde in al haar ambivalenties. Misschien ontdekken we in zijn gedichten dat liefde vandaag de enige plek is waar we allemaal nog op zoek zijn naar transcendentie. Laura is haar naam.

Een ingekorte versie van deze bijdrage verscheen eerder op de website van AMUZ: https://amuz.be/2024/10/18/concerto-soave-brengt-een-ode-aan-petrarca-en-diens-onsterfelijke-muze/.

2 gedachten over “Petrarca: Het Liedboek (Canzoniere)

  1. Dag Ana, Arthur,

    Dit is werkelijk heel fijn, ik zou er nooit toe komen, maar wat fijn dat je ons weer vergast op een kier in onze literatuur met Petrarca. Staat zover van me af maar erg interessante bespreking. In bijlage als dank onze laatste relationele gedichten, digitaal, de zeventiende krijg je het boek.

    w gr peter

    Like

  2. ” Dat nooit mijn verzen er in slagen u recht te doen” mooi voor een romanticus, welk de rebellen van vandaag zijn. w gr peter

    Like

Geef een reactie op springtijdenpeter Reactie annuleren