Gedicht van de week: M. Vasalis: Eb

Eb

Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
iedre minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door ’t ogenblik.
Zuigend eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.

Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?

Dit gedicht, uit de bundel Vergezichten en gezichten van 1954, verbindt de getijden van de zee met een inwendig beleefde tijd. Het lyrische ik bevindt zich in een wachtende positie; trekt zich terug zoals de zee die zich terugtrekt bij laag water. Het gemoed zelf trekt terug, wacht op iets groters, en bereidt zo in zijn diepste al de vloed voor; de omslag naar het gebeuren, de aankomst van meer. Uit dat wachten en verwachten volgt een stelling: ‘er is geen tijd’, die vervolgens in vraag gesteld wordt: ‘Of is er niets dan tijd?’

Vergezichten en gezichten is M. Vasalis’ derde en laatste bundel. Net als in haar vorige gedichten gaat ze over persoonlijke ervaring en natuur; meer dan in haar vorige gedichten is er de aanwezigheid van rouw en verdriet, van ouder worden en in het verlengde daarvan de thema’s van tijd en vergankelijkheid.

Die hoofdthema’s komen samen in dit gedicht. Het vangt aan met een gevoel van stilstand: ‘Ik trek mij terug en wacht’. De tijd wordt aan het begin (groots) gekenschetst als ‘de tijd die niet verloren gaat’. De derde regel is een zekere paradox: minuten glijden voorbij en worden daardoor verleden, maar bij Vasalis zet ‘iedre minuut […] zich in toekomst om’ – door het wachten blijft de tijd zelf zich verleggen. De ik-persoon is een oceaan van wachten. De vergelijking met de natuur bedt de natuurlijke ervaring in in het natuurlijke voorbijgaan: een individuele voorbijgaande psychologische ervaring wordt gekoppeld aan een blijvende natuurlijke cirkelbeweging.

De ik-figuur is ‘waterdun omhuld’: er is nauwelijks iets om zich aan vast te houden, slechts het ogenblik, maar dat gaat voortdurend voorbij. Dat lijkt ook een soort troost of acceptatie te brengen; de vloed zal komen als een natuurlijke zekerheid, er is niet louter stilstand, want in de eb wordt de vloed al voorbereid. De conclusie ‘er is geen tijd’ bevestigt het gevoel van stilhangen. In Parken en Woestijnen had Vasalis een gedicht gepubliceerd over een brief die niet komt, als de grootste angst (Angst): ‘Er is één ding gekomen, dat ik boven alles vrees / en dat mij kan vernietigen; dat ik bedelf / onder een vracht van rede, tot het wederkeert: / dat is het nuchtere gezicht van mijn mevrouw / wanneer zij ’s morgens in de kamer treedt / samen met het ontluisterd licht en dat ik weet / wat ze zal zeggen: nog geen brief, juffrouw.’

Het wachten is het eeuwige wachten van de literatuur. Vasalis’ wendt zich als antwoord naar de natuur, weg van de woorden, naar de zekerheid van de vloed. De vraag ‘Of is er niets dan tijd?’ keert de conclusie om, maar is de andere zijde van dezelfde munt: tijdens dat stilhangen gaat de tijd verloren en zo gaat het enige verloren dat er was; de tijd die tot herinnering iets groters kan worden, maar die voorbij tikt. ‘Eb’ is gekozen als titel; het terugtrekken.

Dit gedicht kan eventueel samen worden gelezen met Vasalis’ kritiek op het beeld van vrouwen als wachtende passieve figuren tegenover de man die mag handelen en ondernemen. Vasalis schreef deze bundel terwijl ze aangekomen was in een nieuwe stad, Groningen, en thuisbleef om te passen op de kinderen (ondanks haar opleiding tot kinderpsychiater). Ze had een miskraam gehad en voelde op haar 45ste al het einde naderbij komen. De tijd van vrouwen wordt opgeslokt; in een lezing zei ze: ‘Ze was eens, net als een jongen, een compleet schepsel, zonder taak en met fantasieën, fel of doezelig in een werkelijkheid waarin het gras nog heel hoog groeit en de knieën nog mager zijn, vaak kapot. – Ze heeft in dezelfde zee van tijd gezwommen op zomermiddagen als deze.’ Als kind ligt de tijd nog voor het meisje open als een zee; als vrouw worden de minuten geen beleefd verleden, maar een toekomst die eeuwig vooruit blijft schuiven, een eb waarin de vloed nog slechts een belofte is. Het gedicht maakt die dubbele beweging: een oceaan van wachten in de eb van het gemoed, en tegelijkertijd de vloed die toch als belofte lonkt, maar waarschijnlijk in de oceaan van wachten slechts blijft lonken.

Vasalis zelf schuwde de biografische lezing, gaf zelden interviews. In haar rede na de ontvangst van de PC-Hoofprijs in 1982 – die ze overigens nauwelijks wilde aanvaarden, omdat ze drie dichtbundels geen oeuvreprijs waardig vond –, gaf ze lezers en biografen het advies de dichter te bezoeken ‘langs de touwladder van zijn woorden’. Uiteindelijk is dat het punt van gedichtbesprekingen: om enkele trappen van de touwladder aan te wijzen; alleen in de woorden zit de poëzie; en Vasalis is een hoge berg in ons taalgebied.

door Ana

Plaats een reactie