Gedicht van de week: Psalm 104 – De zichtbare wereld, door God gewild

. God toont zich menselijk: hij opent zijn hand, zijn blik treft de aarde en hij raakt de bergen aan. Het doet opnieuw denken aan Genesis, waarin een antropomorfe God adem blaast in de mens en wandelt door de tuin in de avondwind. Meer algemeen wordt de Schepping verheerlijkt via een lichamelijke verlustiging.

Gedicht van de week: Zbigniew Herbert – Een gelijkenis

In ‘Een gelijkenis’ schildert Herbert een portret van de dichter dat zowel liefdevol als sardonisch-ironisch is; bijtend en mooi tegelijk. Eigenlijk zit alles al in het eerste kwatrijn, waar hij aanvoert hoe de dichter denkt zoals de vogels te zijn, maar schromelijk faalt.

Gedicht van de week: Guido Gezelle – Dien avond en die Roze

In heel het gedicht staat de ‘u’ centraal; die zwaar beklemtoonde ‘u’, die de regels sluit, toont dat de beminde blijft, doorheen uren van liefde en van droefheid, doorheen het kwaad dat moet geschieden, de roos die verlept. Het is die ‘u’ die het gedicht zo persoonlijk maakt.

Gedicht van de week: Ida Gerhardt – Grensgebied II

Het centrale symbool van het gedicht is de vuurtoren, die als een metronoom de tijd bijhoudt, – ondanks dat tijd eigenlijk niet bestaat, zoals het lyrisch subject beseft ‘bij dit wijlen aan de grens’. Over welke grens gaat het? Twee grensgebieden dienen zich aan: de grens tussen waken en slaap, want het is nacht en ze ligt wakker; en de grens tussen leven en dood, want ze bevindt zich zoals ze aangeeft in de hoge ouderdom, haar tijd tellende.