De intensiteit van Petrarca’s gevoelsleven die Laura in hem inspireert, brengt hem tot magistrale beelden. Het resulteert in de intense tegenstellingen die zijn poëzie wereldberoemd maakten: licht en donker, dag en nacht, de hitte en kou van de liefdeskoorts, intens verdriet en geluk.
Categorie archief: Poëzie
George Herbert: The Collar
The collar is een gevecht tegen gehoorzaamheid; de ik-figuur wil de grenzen die hij zichzelf oplegt doorbreken en zijn eigen paden uitstippelen. The collar is de halsband die hem van zijn vrijheid berooft, en is tegelijkertijd de priesterboord.
Gwendolyn Bennett: Song
Net als Langston Hughes schrijft Bennett ‘jazz poetry’, die de ritmes en vitaliteit van de muziek naar de taal brengt. Die vitaliteit is zo krachtig doordat ze niet om het lijden heengaat, maar het integraal meeneemt.
Paul van Ostaijen: De Oude Man
Een subliem gedicht van van Ostaijen, dat onheilspellend eindigt zonder punt, zodat je als lezer ook de narcose al voelt… Anders dan bij Wordsworth, wiens oude verschoppelingen participeren aan de goddelijke genade, staat deze oude man symbool voor dood en verval.
Pedro Salinas: Fe mía
De nuchtere logica stelt dat elke persoon geboren wordt uit twee andere personen; de poëzie van Salinas stelt dat zijn geliefde boven de wetten van leven en dood staat. Ze is het toeval waar hij zeker van is, waar hij op vertrouwt.
William Wordsworth: Animal Tranquility And Decay
Steeds opnieuw richt Wordsworth zijn poëtische blik op personen die ergens in de marge van de samenleving vertoeven, meer natuur dan mens, meer mens dan bewustzijn, en steeds opnieuw klinkt bewondering en afgunst door in zijn verzen.
Gedicht van de week: Psalm 104 – De zichtbare wereld, door God gewild
. God toont zich menselijk: hij opent zijn hand, zijn blik treft de aarde en hij raakt de bergen aan. Het doet opnieuw denken aan Genesis, waarin een antropomorfe God adem blaast in de mens en wandelt door de tuin in de avondwind. Meer algemeen wordt de Schepping verheerlijkt via een lichamelijke verlustiging.
Gedicht van de week: Zbigniew Herbert – Een gelijkenis
In ‘Een gelijkenis’ schildert Herbert een portret van de dichter dat zowel liefdevol als sardonisch-ironisch is; bijtend en mooi tegelijk. Eigenlijk zit alles al in het eerste kwatrijn, waar hij aanvoert hoe de dichter denkt zoals de vogels te zijn, maar schromelijk faalt.
Gedicht van de week: Guido Gezelle – Dien avond en die Roze
In heel het gedicht staat de ‘u’ centraal; die zwaar beklemtoonde ‘u’, die de regels sluit, toont dat de beminde blijft, doorheen uren van liefde en van droefheid, doorheen het kwaad dat moet geschieden, de roos die verlept. Het is die ‘u’ die het gedicht zo persoonlijk maakt.
Gedicht van de week: Ida Gerhardt – Grensgebied II
Het centrale symbool van het gedicht is de vuurtoren, die als een metronoom de tijd bijhoudt, – ondanks dat tijd eigenlijk niet bestaat, zoals het lyrisch subject beseft ‘bij dit wijlen aan de grens’. Over welke grens gaat het? Twee grensgebieden dienen zich aan: de grens tussen waken en slaap, want het is nacht en ze ligt wakker; en de grens tussen leven en dood, want ze bevindt zich zoals ze aangeeft in de hoge ouderdom, haar tijd tellende.
