

Aharon Appelfeld is bekend als de meest vooraanstaande schrijver over de Tweede Wereldoorlog. Als negenjarige jongen werd zijn moeder doodgeschoten en werd hij met zijn vader geïnterneerd in een getto. Hij ontsnapte uit een arbeidskamp, overleefde in de bossen bij Oekraïense criminelen en een prostituee en werd als elfjarige kok aangenomen in het Sovjetleger. Zijn vader, die hij dood waande, vond hij twintig jaar later terug in Israël. In zijn werk vertrekt hij telkens opnieuw van de vraag hoe het gebeurde is kunnen gebeuren. The retreat is het verhaal van een joodse vrouw ontslagen van haar job als actrice, die niet terechtkan bij vrienden of familie, en zich daarom terugtrekt in een sanatorium op een afgelegen heuveltop nabij Wenen. Badenheim 1939 focust op het Oostenrijkse vakantieoord Badenheim in de maanden voor de holocaust uitbreekt. Beide boeken tekenen een groep joodse mensen afgesloten van de samenleving; in The retreat volgen ze de resolute Balaban, die zichzelf en de joodse gasten in zijn sanatorium tot gezonde, hardwerkende Oostenrijkers wil assimileren. In Badenheim 1939 maakt impresario Dr. Pappenheim zich klaar voor het jaarlijkse muziekfestival. Maar beide kunnen hun grote project niet waarmaken; op het moment dat de actrice Lotte in het bergoord toekomt, dalen Balabans inkomsten en is hij zelf in inertie vervallen. In Badenheim heeft de Sanitaire Dienst de stad afgesloten, stopt de toevoer van levensmiddelen en kan men enkel nog wachten op emigratie naar Polen.
De holocaust is de voortdurende subtekst – het leven van de joodse personages wordt stilgezet, ze zoeken hun toevlucht in herinneringen en vage verwachtingen, en brengen de dagen al mijmerend, kaartend en drinkend door. Het joods-zijn wordt als dusdanig gethematiseerd, vooral in persoonlijke zin; hoe de personages zelf hun joodse identiteit beleven, of, vaker, zich ervan proberen te distantiëren, zonder dat dit toegelaten wordt door de buitenwereld. In Badenheim houdt de impresario de moed erin door de muzikanten een spiegel voor te houden van prachtige toekomstige tours in Polen. In The Retreat proberen de bewoners van het sanatorium zichzelf en elkaar er halsstarrig van te overtuigen dat ze uit vrije wil en slechts tijdelijk afstand hebben genomen van hun vroegere levens. Verschillende historische figuren worden genoemd (Gershom Scholem, Karl Kraus…) en klinken de parabelachtige kwaliteit van de verhalen vast aan de realiteit. Ik ontbeer de adelbrieven om Appelfelds precieze relatie met het jodendom te plaatsen, maar uit deze boeken spreekt vooral de nadruk op de gewrongen positie van geassimileerde joden. Ze dachten deel te kunnen worden van een nationale of kosmopolitische gemeenschap, maar zijn gedoemd de ‘vreemde’ te blijven in weerwil van zichzelf, en staan anderzijds al te ver af van hun wortels of hebben de jodenhaat te zeer geïnternaliseerd om een haven te vinden in hun afkomst. De oude rabbijn die opduikt in Badenheim wanneer het dorp al op de rand van de afgrond staat, spreekt in een taal die de anderen niet meer begrijpen.
Toch wordt de holocaust nooit rechtstreeks aangeroerd; het bredere politieke systeem, het nazisme, de oorlog zelf en de horror van de kampen blijven buiten beeld. Badenheim 1939 biedt geen enkele vooruitblik naar wat zal volgen; de dreiging gaat uit van onze retrospectieve kennis. En zelfs de afstand wordt zelf niet realistisch afgebeeld; er is een droomachtige parabelsfeer die de verbeelde plaatsen losweekt uit tijd en ruimte. Die unieke benadering constitueert Appelfelds narratieve meesterschap, maar komt ook voort uit de onmogelijkheid om de horror rechtstreeks aan te raken of tastbaar te maken. De beklemmende sfeer is het resultaat van aanvulling door de lezer, die op die manier (ongewild) betrokken en medeplichtig wordt – de verantwoordelijkheid voor het uitvagen van particuliere levens is altijd ook een eerstepersoonservaring. Strikt gezien is er in de verhaalwereld een ander einde mogelijk wanneer de joden in Badenheim op de trein stappen. De trein die vertrekt aan het einde, is voor de personages een land van belofte – de toegang tot een nieuw leven in Polen. Wanneer de trein aankomt, breekt de zon door de wolken en licht het dal op in de prachtigste kleuren: ‘Plotseling ging de hemel open en het licht brak door vanuit het hoogste uitspansel.’ De trein die de joden als beesten naar hun dood voert, wordt hier verbonden met een theologische symboliek van licht en verlossing – een gruwelijke ironie waarmee Appelfeld de onvermijdelijkheid van de holocaust misschien zelf tot een goddelijk gegeven maakt in zijn onaanraakbaarheid. Er is geen causaal antwoord mogelijk op de vraag die zijn werk drijft. ‘Men kon zich nergens verbergen,’ klinkt het nog in het laatste hoofdstuk, over het zonnelicht en impliciet over het lot; er is geen andere weg mogelijk.
De onvermijdelijkheid van de horror is daarmee tegelijkertijd de enige mogelijke narratieve constructie. Alles leidt naar een punt dat zelf niet wordt getoond, maar ten diepste aanwezig is in de vertelling. In Badenheim is die onvermijdelijkheid geïncarneerd in de Sanitaire Dienst, die als spiegel van het nazisme de handelszaken sluit, de joden registreert en de emigratieformulieren verdeelt. Daarvoor gebruikt ze geen rechtstreekse dwang; de joden gaan er vrijwillig naartoe, prijzen zelfs de orde en efficiëntie van het systeem. In het algemeen treft de volledige afwezigheid van opstand en de relatieve stabiliteit van de uitgestotenen in beide boeken. De groeiende ellende wordt hoogstens ontvangen als vergissing en beantwoord met onbegrip en een prozaïsche overlevingsdrang. ‘Ik begrijp het niet’, zegt een gast die uit zijn huis is gejaagd: ‘Wat heb ik misdaan’. Hij laat zich vervolgens al te graag kalmeren door de hoteleigenaar, die zegt dat een andere instantie de fout ongetwijfeld zal herstellen. ‘De woorden ‘procedure’ en ‘beroep’ waren om de een of andere reden acceptabel voor hem.’ Het ongegronde vertrouwen in instituties, logica, procedures als schild tegen de willekeur is één van de weinige handvaten die Appelfeld ons aanreikt als verklaring voor de blinde onderschikking van de joden aan hun lot. Paniek is vooral onderdrukt aanwezig als neurose. De overheersende omgang met het onbegrip is de zoektocht naar verdoving in snoep, muziek, sigaretten, kaarten.
In The Retreat zit de onvermijdelijkheid in de zelfmoorden als enige uitweg uit de gewrongen positie. Wanneer Lotte op haar eerste dag in het sanatorium de omliggende natuur verkent, leunt ze tegen een boom waar ze plots een herdenkingsplaat bevestigd ziet: ‘On this spot, our sister in spirit, Sophia Traube, took her own life.’ Ze haast zich weg van de plek, en verzekert zichzelf ervan dat het om een vergissing staat, maar de letterlijke aanraking van de dood kon ze niet ontwijken; de vernietiging situeert zich buiten haar wil. De horror wordt ook op allegorische wijze verbeeld. In Badenheim 1939 is dat herhaaldelijk het geval met de rol van dieren. Honden verhongeren achter een muur, hun ontsnapping is onmogelijk. Over een bokaal vissen gaat het rampverhaal de ronde dat de oorspronkelijke groene vissen zijn verscheurd door blauwe cambiumvissen die een vreemdeling had meegenomen.
Ruimte en tijd spelen een hoofdrol. Door hun verbanning uit het dagelijkse leven wordt de tijd voor de personages stilgezet en leven ze in een soort niemandsland. Ze wachten zonder te beseffen waarop. Binnen de algemene neergang in hun toestand zijn er hoogtes en laagtes – de muzikanten breken uit hun lethargie in een plotse repetitiedrang, de volkse Betty neemt onverwacht zorgzaam de rol van de kokkin op zich wanneer die wegvalt. Soms drukt een bericht van de buitenwereld hen met hun neus op de feiten; Herbert komt toegetakeld van het dorp terug, een brief toont de inwoners van Badenheim dat het leven buiten de stad wel doorgaat. In beide boeken gaat het tegelijkertijd om een neergang (hun levens zijn al geleefd) en een aanloop (naar de ramp) die de personages als verwachting beleven.
De seizoenen komen prominent in beeld. ‘De lente keerde terug naar Badenheim’, klinkt de eerste zin van Badenheim 1939, en aan het einde zijn we beland bij de herfst die ‘steeds grijzer’ wordt. Het begin wordt gekenschetst als ‘een moment van overgang’, en als eerste personage schildert Appelfeld de zieke apothekersvrouw Trude die vanachter het raam naar een door storm geteisterde stad staart. Alles in haar portret maakt haar tot de ander: in de plek achter het glas en haar ziekte is ze afgesloten van de buitenwereld, en ze wacht vruchteloos op post die niet komt. In The retreat opent het boek in ‘the summer in all its glory’, maar maken moeder en dochter een tocht die hen weg van de wereld leidt, naar een afgelegen plek waarvan de dochter bij het afscheid opmerkt dat het er koud moet zijn in de winter. De personages in het sanatorium zijn nog niet bejaard en zouden in principe nog tot zaken in staat zijn, maar hun leven ligt achter hen. De lijn van de tijd is daarmee niet eenduidig; enerzijds suggereren de seizoenen een soort vanzelfsprekend verloop, anderzijds zijn er echo’s en herinneringen zoals de spiegelzelfmoorden in The retreat en de ramp van de vissen die in het verleden verteld wordt, die suggereren dat de ramp al gebeurd is. Ze is niet af te zonderen in tijd en ruimte; de holocaust is geen in zichzelf besloten historische gebeurtenis; ze hangt samen met individuele levens, herinneringen, voorgaande vernederingen en verwachtingen.
Met de tijdruimtelijke ontkoppeling staat de identiteit van eenieder op het spel. De personages kunnen zichzelf enkel nog vastklampen aan hun verledens of alternatieve levens. In The retreat zijn de verschillende vrouwelijke personages te lezen als variaties op parallelle achtergronden van het hoofdpersonage Lotte. Betty wilde net als Lotte actrice worden, en begrijpt haar leven als onvervulde belofte door externe obstakels in haar jeugd; de twee personages die zichzelf van het leven benemen, zijn net als Lotte onafhankelijke vrouwen die hun ambities niet kunnen verzoenen met de gevangenschap waarin ze verzeild zijn geraakt. Het centrale thema van de identiteitsvraag toont zich in Appelfelds keuze voor het hoofdpersonage van een actrice die niet meer acteert. Lotte worstelt met haar roeping; vond ze ooit ‘echt’ het personage dat ze speelde? Ze zoekt naar redenen waarom ze enkel bijrollen kon vervullen, en wanneer ze bij een begrafenis Rilke moet voorlezen, kwelt haar de angst niet te goed te presteren. Het poeder waarmee ze haar gezicht aanzet, raakt uitgeput; ze kan zich niet meer voor zichzelf verstoppen. En wanneer er tijdelijk wel vrede wordt genomen met de eigen identiteit, komt dat voort uit externe erkenning; bij de toekenning van een beurs door het bestuur, klampt ze zich vast aan die aanmoediging om de authenticiteit te vinden in het acteren waaraan ze zelf niet meer geloofde.
In dergelijke opflakkeringen van hoop en menselijkheid kent Appelfeld een lichtheid die bij zijn leermeester Kafka ontbreekt. Er is meer genade, meer ruimte voor individuele persoonlijkheid, een sprankel hoop (hoewel eerder suggestie dan realiteit) ondanks het onbegrip en de eenzaamheid. Neem bijvoorbeeld de rol die koffie speelt in The retreat; al is ze vaak lauw en niet beschikbaar buiten de ontbijturen, er is nog iets om zich aan te warmen. Het personage Herbert is oprecht in zijn ondersteuning van de andere gasten, hij zet geld opzij voor Lotte, begraaft de doden en doorstaat de vernederingen om in het dorp om eten te bedelen. Er is geen idealisering van de slachtoffers, maar evenmin rechtstreekse schuld, of rechtlijnige neergang. Het slagen van de aartsmoeilijke evenwichtsoefening in het hart van Appelfelds werk – de combinatie van een voortdurende tragiek en dreiging met de piepkleine schoonheid van de banaliteit van het leven – creëert de fijnzinnigheid die hem tot grote literatuur verheft.
Ook in zijn stijl is Appelfeld verrassend lichter dan Kafka. Hoewel zijn korte zinnen en gebruik van het absurde hem erg dicht spiegelen, is er een soort sprankel in de beschrijving van kleuren, natuur en een levendigheid in de dialogen die bij Kafka afwezig is. Alleen erg bijzondere schrijvers vinden een eigen stem in de eenvoud zoals Appelfeld doet, en zeker voor een thema als dat van de holocaust is het ongelooflijk om op deze manier vrij te zijn van pathos. Het omgekeerde is waar; vooral in de dialogen zijn hilarische passages te vinden. Neem de discussie over wanneer het keukenluik open moet zijn voor koffie: ‘From when to when should the hatch be open for morning coffee? A whole theology has been constructed around this point by the cook’.
De stilistische kracht komt ook voort uit Appelfelds keuze om in het Hebreeuws te schrijven. De precisie van de bijbelse taal, zegt hij in een interview, zorgt ervoor dat elke zin zijn eigen betekenis moet hebben. ‘You have to be very precise–no over-saying’. Taal vormt een eigen thema in de boeken. In Badenheim 1939 gaat het om het afwerpen van oude woorden en het vinden van nieuwe. In The retreat probeert Balaban het accent uit zijn Duits te bannen, maar begint hij terug in zijn moedertaal te spreken wanneer hij de dood nadert. In de materialiteit van het woord zit betekenis, zoals blijkt uit Balabans ongemakkelijke houding wanneer hij over cultuur spreekt tegen Lotte: ‘he pronounced the word cautiously, as if he were afraid of touching it’. De ellende maakt de woorden naakt, doet de taal halthouden, zoals na een zelfmoord van een sanatoriumgast: ‘Nobody knew what to say. And as always after a shock the words welled up and burst out in all their nakedness’. Met het thema van de taal hangt voor Appelfeld onlosmakelijk dat van de stilte samen. Dat geldt op romanniveau, in alles wat niet gezegd wordt. En het geldt tussen de personages onderling, zoals alle onuitgesproken gedachtes en gevoelens tussen Lotte en haar dochter, of de lege woorden van Dr. Pappenheim die de ware aard van de ellende met zijn misplaatste optimisme verhult.
Appelfeld toont zich in deze boeken ook een verhalenverteller pur sang, met enkele onvergetelijke scènes en personages. Zo is er aan het begin van The retreat de koets met moeder en dochter die naar de top van de berg hobbelt. In Badenheim 1939 is er de reeks onvergetelijke figuren: de verbitterde banketbakker die er vast van overtuigd is dat Dr. Pappenheim de bron van alle kwaad is, de prostituees Gertie en Sallie, die doorheen de ellende de levenslust belichamen, en het verwende muzikale wonderkind dat opzwelt van het snoep tot hij zijn wonderstem verliest. Het zijn meer groteske schetsen dan psychologisch diepe portretten, maar paradoxaal genoeg slaagt Appelfeld er met die bonte samenraapsels mensen in hun menselijkheid het meest rechtstreeks te vangen. Het antwoord op zijn vraag biedt hij daarmee niet; hoe het mogelijk is, dat de menselijkheid uit de mens gedreven wordt. Maar er zijn weinig boeken die de ruimte voor die vraag zo magistraal openen. Het is een vraag waar Netanyahu en de zijnen doofstom voor blijven.
door Ana
