
The Collar.
I Struck the board, and cry’d, No more.
I will abroad.
What? shall I ever sigh and pine?
My lines and life are free; free as the rode,
Loose as the winde, as large as store.
Shall I be still in suit?
Have I no harvest but a thorn
To let me bloud, and not restore
What I have lost with cordiall fruit?
Sure there was wine
Before my sighs did drie it: there was corn
Before my tears did drown it.
Is the yeare onely lost to me?
Have I no bayes to crown it?
No flowers, no garlands gay? all blasted?
All wasted?
Not so, my heart: but there is fruit,
And thou hast hands.
Recover all thy sigh-blown age
On double pleasures: leave thy cold dispute
Of what is fit, and not. Forsake thy cage,
Thy rope of sands,
Which pettie thoughts have made, and made to thee
Good cable, to enforce and draw,
And be thy law,
While thou didst wink and wouldst not see.
Away; take heed:
I will abroad.
Call in thy deaths head there: tie up thy fears.
He that forbears
To suit and serve his need,
Deserves his load.
But as I rav’d and grew more fierce and wilde
At every word,
Me thoughts I heard one calling, Childe:
And I reply’d, My Lord.
George Herbert werd de decennia na zijn dood als een halve heilige vereerd; als priester-dichter die het nobele leven achter zich had gelaten, was hij het toonbeeld van een oprecht leven ten dienste van God. Zijn gedichten werden na zijn dood gepubliceerd, in 1633, te midden van een burgeroorlog waar Herberts vredige inborst als een nostalgische utopie kon stralen. Maar de diepe compositie en innerlijke spanning van Herberts gedichten tillen hem boven elk tijdsgewricht, en maakten hem een inspiratiebron voor dichters van Henry Vaughan tot Emily Dickinson.
The collar is een gevecht tegen gehoorzaamheid; de ik-figuur wil de grenzen die hij zichzelf oplegt doorbreken en zijn eigen paden uitstippelen. The collar is de halsband die hem van zijn vrijheid berooft, en is tegelijkertijd de priesterboord. ‘No more’ schreeuwt de ik-figuur; hij wil de boord van zich afwerpen en wegtrekken van het religieuze leven binnen de lijnen naar een vrijheid als die van de wind, zijn eigen paden bepalen, grenzeloos. The ‘board’ die hij slaat, is zijn grens en tegelijkertijd het altaar, dat hem bindt. Hij keert zich ervan af, en Herbert maakt de transformatie zichtbaar in de taal: ‘board’ wordt ‘abroad’.
De ik-figuur wil zich ontworstelen aan zijn mantel om opnieuw geboren te worden, maar de vrijheidskreet kan enkel klinken als een vraag: zal hij de mantel kunnen afschudden?
Have I no harvest but a thorn
To let me bloud, and not restore
What I have lost with cordiall fruit?
Kan hij meer oogsten dan de doornen die hem nu doen bloeden? De verzen impliceren een beeld van de ik-figuur die zaait, maar in plaats van vruchten enkel doornen voortbrengt die hem doen bloeden. Herbert echoot Jeremiah (12:13): ‘Zij hebben tarwe gezaaid, maar doornen gemaaid; zij hebben zich gepijnigd, maar niet gevorderd’. Wijn en koren roepen het wijn en brood van de communie op. De wijn is het bloed van Christus, voor hem gegeven maar opgedroogd door de woede. De zoetheid van de wijn en het koren zijn verleden tijd; de zuchten en tranen hebben ze uitgevaagd.
Is the yeare onely lost to me?
Have I no bayes to crown it?
No flowers, no garlands gay? all blasted?
All wasted?
Not so, my heart: but there is fruit,
And thou hast hands.
Is wat hij gezaaid heeft, verloren moeite? Er zijn geen bloemen verschenen, maar toch zijn er vruchten, in zijn hart, en er zijn de handen om te oogsten, om vrij te worden en het fruit van het leven te plukken. De ‘thou’ die wordt aangeroepen is de ik-figuur zelf, die in een reeks retorische vragen met zichzelf in tweestrijd is en zichzelf gebiedt, tegen eigen geloof en angsten in:
Recover all thy sigh-blown age
On double pleasures: leave thy cold dispute
Of what is fit, and not.
Hij moet voorbij de twijfel over wat gepast is, zijn zuchtende leeftijd inhalen met een dubbel genot om de verloren tijd alsnog te oogsten. Wat hem tegenhield waren koorden van zand (Borges citeert dit vers als aanhef van zijn kortverhaal Het boek van zand, over een boek zonder begin en einde dat verandert terwijl je erin bladert – maar ook de eigenaar blijkt te klein voor de vrijheid van het boek); ze hielden hem gebonden als een wet, maar ze zijn zo weg te blazen, opgericht door ‘pettie thoughts’. Het doodshoofd wordt aangeroepen als het symbool van de eindigheid van het leven; het leven gaat voorbij; nu is het moment om de angsten vast te binden en de grenzen te doorbreken. Herbert is Nietzscheaans in deze 17de-eeuwse verwerping van het gehoorzame geloof. De kleinburgerlijke geesten en angsten moeten plaatsmaken voor de vrije ontwikkeling van de creatieve geest. Net als Nietzsche is er een genadeloosheid voor wie die stap niet durft te maken:
He that forbears
To suit and serve his need,
Deserves his load.
Wie de eigen weg niet bewandelt, verdient het lijden. Ook Nietzsche gebruikt de metafoor van het zand; het kind dat ziet dat zijn kasteel van zand is en telkens opnieuw kan opgebouwd worden, kijkt het leven in het aangezicht – de kameel die zijn last draagt, is tot een kerkerbestaan gedoemd.
Maar dan komt het magistrale einde:
But as I rav’d and grew more fierce and wilde
At every word,
Me thoughts I heard one calling, Childe:
And I reply’d, My Lord.
Van Gods stem is niet weg te lopen (zo moet Luther zich gevoeld hebben toen hij schreef dat hij God haatte om het eindeloze bidden, maar toch kon hij hem niet de rug toekeren). Gods roepen van Abraham klinkt hier doorheen, wanneer Abraham antwoordt ‘Hier ben ik’. De tweestrijd tussen I en Thou wordt opgelost door de stem van God; de wilde woordenstroom wordt vervangen door de vader die het kind bij zich roept; Herbert laat ‘word’ op ‘Lord’ rijmen en sluit daarmee het gedicht; Gods stem roept hem terug bij zich en is de aankondiging van een kosmische stilte. Tegenover het fysieke zuchten, het bloeden, de pijn, de woede en de schreeuw van het eerste vers komt de kalme spiritualiteit van Gods woord. Weinig gedichten slagen erin zo sterk na te klinken in de stilte; je zou het moeten voorlezen om de zwaarte te voelen van de rust na het laatste vers – die maakt integraal deel uit van de kracht.
door Ana
