
(Leeswaarschuwing: het onderstaande bevat details over de inhoud en afloop van het verhaal)
Balzac publiceerde het kortverhaal Adieu (een ‘kort’-verhaal van honderd bladzijden) als ‘étude philosophique’ in La Comédie Humaine. Verschillende filosofische thema’s – identiteit, de grenzen tussen mens en dier en de bestaansconditie van de mens als dier, ratio en taal – lopen als rode draad doorheen het verhaal, maar zoals het verhalenvertellers betaamt, komt er geen filosofische pointe.
Adieu vertelt het verhaal van Stéphanie, de gravin van Vandières, die door traumatische ervaringen terugvalt in een dierlijke zijnstoestand. Aan het begin zijn twee vrienden, baron Philippe de Sucy en markies d’Albon, verloren gelopen bij het jagen. Ze stuiten op een groot huis, waar een schaduwachtige figuur voorbij rent. Wanneer ze dichterbij komen, roept de vrouw ‘adieu’, waarop baron de Sucy flauwvalt. De Sucy wordt afgevoerd, en gebiedt d’Albon om terug te keren naar het huis voor inlichtingen. D’Albon ontmoet er de nonkel van de vrouw, die hem de toedracht van de feiten vertelt. De vrouw is Stéphanie de Vandières. Tien jaar voorheen was ze samen met haar man in Rusland voor Napoleons invasie in 1812 (Tolstoj verhaalt de andere kant van de feiten in Oorlog en Vrede). Philippe behoorde tot de troep van de graaf, en was de minnaar van de gravin. Ze komen terecht in de vreselijke Slag aan de Beresina rivier, waar tienduizenden Franse soldaten sterven van de honger, kou, dorst en slaaptekort. Om de gravin te redden worden mensen vertrappeld, en wanneer ze de rivier proberen over te steken om aan de Russen te ontsnappen, valt de graaf dood in het water en wordt Philippe gevangen genomen door de Russen voor hij kan ontsnappen. ‘Adieu!’, roept de gravin haar geliefde na. Philippe wordt zes jaar opgesloten in Siberië, en de gravin begint te zwerven door Europa. Ze woont in bossen, en raakt haar verstand kwijt. In Frankrijk wordt ze gevonden door haar nonkel en sluit ze vriendschap met een simpele boerendochter. Wanneer Philippe het verhaal hoort, en haar opzoekt, herkent zij hem niet. Philippe wordt innerlijk verscheurd en probeert haar terug tot haar verstand te brengen, maar toenadering verandert niets aan de situatie. In zijn wanhoop besluit hij de volledige scene van de traumatische ervaring na te bouwen op zijn land; de rivier, de verbrande barakken, de sneeuw. Wanneer Stéphanie er heen wordt gebracht, komt ze door de schok terug tot zichzelf. Ze herkent Philippe, roept nog een maal adieu, en valt dood neer. Philippe pleegt zelfmoord.
De kracht van het verhaal schuilt, naar goede Balzac-gewoonte, in de eerste plaats in de tastbaarheid van de scenes. Neem bijvoorbeeld de scene met de stervende soldaten in een eindeloos sneeuwlandschap; of de schitterende schets van het verlaten landhuis, omringd door eeuwenoude eiken en overwoekerd door het woud. De vrienden beschrijven het als het Kasteel van Doornroosje. En inderdaad verblijft er een prinses, in een soort slaap, die gered moet worden door een ‘prins’, Philippe. Als lezer worden we in het verhaal gegooid in medias res; we weten niets over de verledens van de personages; niets over het traumatische verleden dat Philippe en Stéphanie verbindt. Stéphanie wordt geschetst als een schim, meer behorend ‘à la nature des ombre qu’au monde des vivants’, ze is als ‘ces filles de l’air célébrées par les poésies d’Ossian’. Maar we weten niet waarom ze schim is; welke levende persoonlijkheid ze achter zich heeft gelaten. Want het dier zijn is ook altijd een dood zijn: ‘Stéphanie. Ah! morte et vivante, vivante et folle’, zegt Philippe wanneer hij haar ziet; ‘j’ai cru que j’allais mourir’. Meer nog, haar leven is erger dan de dood: ‘le réveil devait être une mort, et la plus horrible de toutes les morts’. Haar enige woorden, een steeds herhaald ‘adieu’, wijzen op dat afscheid, maar zijn een dierlijke uitroep, waarvan ze de betekenis niet begrijpt. Stéphanie is dier geworden: ze heeft de zachtheid van een eekhoorn, de elegantie van een kat, de lichtheid van een vogel, de intuïties van een hond, de gezwindheid van een ree.
In heel het verhaal speelt een voortdurende transgressie van de scheidslijn tussen dier en mens, natuur en cultuur. De gruwel van de oorlog heeft de menselijke normen aan diggelen geslagen; soldaten willen enkel nog eten of slapen; zelfs hun levenszin is weggeëbd. Wanneer de uitgehongerde soldaten het paard van Philippe opeten, roept hij uit ‘kannibalen!’ – de soldaten behoren tot dezelfde soort als het paard; of het paard is medemenselijk geworden. In het begin van het verhaal wordt de vermoeidheid van de jagers geprojecteerd op het bos; ‘la forêt semblait avoir soif’. Het boerenmeisje slaat enkel dierlijke kreten uit. Philippe probeert Stéphanies menselijkheid terug te vinden, door haar voor zich te winnen met een dierlijke omgang, waarin hij haar probeert te temmen door haar suikerklontjes te voederen. Hij herinnert zich de tijd ‘dat ze vrouw was’. Het landhuis wordt verzwolgen door het bos. Om haar trauma uit te wissen moet Stéphanie haar menselijkheid zelf uitwissen. Met de evolutie naar dierlijkheid hangt een einde van temporaliteit samen; de soldaten bij de Beresina denken niet meer aan een volgende dag, Stéphanie fladdert van boom tot boom zonder herinneringen of plannen.
In de ontwikkeling van Stéphanies trauma is Balzacs verhaal prefreudiaans; de gravin verandert volledig door een traumatische ervaring, en Philippe zal als therapeut haar trauma oprakelen, en haar opnieuw tot zichzelf laten komen. Ook bij Philippe is er een verborgen narratief. Aan het begin van het verhaal reageert hij gepijnigd op een opmerking van d’Albond, maar hij legt niet uit waarom. Hij draagt een trauma met zich mee, dat ook bij hem de doodsteek zal geven. Philippes gevoelens bij het aanschouwen van zijn oude geliefde worden met een enorme emotionele kracht getekend; zij is er, maar het is niet zij – en hoe meer ze hem begint te vertrouwen, hoe pijnlijker het wordt dat hij in haar blik nooit intelligentie of herkenning vindt. Wie ooit een persoon heeft moeten ‘verliezen’ aan een andere versie van dezelfde persoon (of zijn het andere personen?), weet hoe verscheurend die confrontatie is: ‘le pauvre amant se couchait à ses pieds, et la regardait dans les yeux aussi longtemps qu’elle voulait bien se laisser voir, en espérant que la lumière qui s’en échappait redeviendrait intelligente.’ Soms gelooft Philippe het, en roept hij tegen haar, maar telkens stelt hij vast dat de oude persoon onherroepelijk verloren is, ‘désespoir toujours nouveau’. Tegelijkertijd is Philippes ‘therapie’ antifreudiaans; hij dwingt Stéphanie in zijn eigen herinnering, in plaats van haar zelf het conflict te laten oplossen. Ze moet terug zijn Stéphanie worden, de elegante vrouw voor wie hij zijn leven heeft gegeven. Uiteindelijk lukt dat; zij heeft hem herkend, roept zijn naam, schenkt hem een laatste glimlach, maar in tranen sterft ze in haar laatste kreet. Het identiteitsconflict is onoplosbaar, en kan niet anders dan in hun beider dood uitmonden.
door Ana

Eíndelijk …. Hoera.
LikeLike