
Een oud man in de straat
zijn klein verhaal aan de oude vrouw
het is niets het klinkt als een ijl treurspel
zijn stem is wit
zij gelijkt een mes dat zo lang werd aangewet
tot het staal dun werd
Gelijk een voorwerp buiten hem hangt deze stem
boven de lange zwarte jas
De oude magere man in zijn zwarte jas
gelijkt een zwarte plant
Ziet gij dit snokt de angst door uw mond
het eerste smaken van een narkose
Een subliem gedicht van van Ostaijen, dat onheilspellend eindigt zonder punt, zodat je als lezer ook de narcose al voelt… Anders dan bij Wordsworth, wiens oude verschoppelingen participeren aan de goddelijke genade, staat deze oude man symbool voor dood en verval. Het ritme is opzwepend; zonder komma’s of punten rijgt van Ostaijen staccato de zinnen aan elkaar, alsof hij een oordeel uitspreekt. Nochtans begint het gedicht onschuldig, en lijkt het een ingetogen tafereel aan te kondigen:
Een oud man in de straat
zijn klein verhaal aan de oude vrouw
Een mooi gebruik van een concreet adjectief (klein) voor een abstractum (verhaal), je ziet het als een kleine tekstballon voor je, of alsof de man met een zekere bedeesdheid zijn eenvoudige anekdote vertelt; maar dan volgen regels die een schaduw opwerpen:
het is niets het klinkt als een ijl treurspel
zijn stem is wit
zij gelijkt een mes dat zo lang werd aangewet
tot het staal dun werd
‘Zijn stem is wit’ is weeral vernuftige lyriek, het tooien van iets onzichtbaars met een adjectief, in dit geval een kleur, om het gestalte te geven, het zorgt voor een memorabel beeld. Van Ostaijen combineert hier een beeld dat onschuld en zieligheid suggereert (zijn verhaal betekent niets, of stelt niets voor, klinkt als treurspel, ijl dan nog, leeg en zonder substantie dus, en zijn stem heeft geen kleur) met een heraldische vergelijking die iets dreigends bevat: zijn stem is als een mes. Maar dan wel een mes dat op zijn laatste benen loopt, uitgedund, alsof het binnenkort in twee zal breken of als stof zal oplossen: een prachtige metafoor om de breekbare, verstilde stem van een ouderling te tekenen, een stem die alleen nog kan fluisteren, omdat de meeste levenskracht weggevloeid is.
Gelijk een voorwerp buiten hem hangt deze stem
boven de lange zwarte jas
De oude magere man in zijn zwarte jas
gelijkt een zwarte plant
Hier gaat van Ostaijen verder met het plastisch evoceren van een beeld: als een voorwerp dat niet met de oude man samenvalt hangt het boven hem, wat een contrast oplevert tussen de witte stem en de lange zwarte jas, – de herhaling van die lange zwarte jas draagt weeral dreiging in zich, de lange zwarte jas doet denken aan de dood; de witte onschuld, die de stem in zich draagt, maakt geen deel meer uit van de man, is hem aan het verlaten, terwijl hij door de koude materie, de lange zwarte jas, wordt opgeslokt: hij zal ook materie worden, tot de aarde teruggaan, zijn leven en stem en ziel zullen hem verlaten. Materie, of een plant: een zwarte plant. Een surreëel beeld van de dood en van verderf. De man is tot de plantaardige staat aan het vervallen, te broos voor het mensdom geworden. En dan volgen de schitterende laatste regels, waarbij van Ostaijen de lezer ineens rechtstreeks aanspreekt, om je met je neus op de feiten te drukken:
Ziet gij dit snokt de angst door uw mond
het eerste smaken van een narkose
Bij het zien van de oude man, die zich in het voorportaal van de dood bevindt en zo de sterfelijkheid symboliseert, voel je je eigen dood dichterbij sluipen: je wordt bevangen van de nauwelijks te bevatten zekerheid dat jij ook ooit zo’n oude man zal zijn, op weg naar de dood. Een angst die werkt als een verdoving: het zorgt voor een bewustzijnsvernauwing. Je kunt even niet meer denken; er is alleen nog de dood.
door Arthur
