
The little hedgerow birds,
That peck along the roads, regard him not.
He travels on, and in his face, his step,
His gait, is one expression: every limb,
His look and bending figure, all bespeak
A man who does not move with pain, but moves
With thought.—He is insensibly subdued
To settled quiet: he is one by whom
All effort seems forgotten; one to whom
Long patience hath such mild composure given,
That patience now doth seem a thing of which
He hath no need. He is by nature led
To peace so perfect that the young behold
With envy, what the Old Man hardly feels.
Een kort gedicht van Wordsworth, koning van de Engelse romantici, wiens grootste gedichten meestal erg lang zijn: denk aan Tintern Abbey, The Prelude, The Excursion, Ode: Intimations of Immortality, Michael: A pastoral poem, Resolution and Indepence, of The Old Cumberland Beggar. Maar het vat op kort bestek één van de thematische obsessies van Wordsworth en wijst zo vooruit naar vooral The Old Cumberland Beggar: de benijdenswaardige en singuliere positie buiten de orde der mensen van bepaalde figuren, die in Wordsworths verzen een mysterieuze esthetische edelheid verkrijgen. Steeds opnieuw richt Wordsworth zijn poëtische blik op personen die ergens in de marge van de samenleving vertoeven, meer natuur dan mens, meer mens dan bewustzijn, en steeds opnieuw klinkt bewondering en afgunst door in zijn verzen.
Jonathan Wordsworth (familie van), één van de grootste commentatoren op Wordsworths poëzie, schreef over die figuren (naast de man van dit gedicht en the Old Cumberland Beggar ook o.a. the Pedlar en the Old Leech Gatherer) dat ze niet zozeer wijsheid in pacht hadden, als wel wijsheid belichaamden: de paar keer dat het lyrisch subject, c.q. Wordsworth, een vraag tot hen richt, behelzen de antwoorden geen grootse inzichten of sublieme lyriek (zoals God vanuit de wervelwind in het boek Job). Je kunt ze zelfs platitudes noemen, – maar dat is Wordsworths bedoeling: het zijn zielen die in radicale eenvoud hun rust en geborgenheid hebben gevonden. Het gaat om een wijsheid die bestaat in de afwezigheid van kennis. Net als dieren en jonge kinderen zijn de verschoppelingen van Wordsworth zich niet bewust van de tijd en de dood: ze zitten nog in de fase dat ze probleemloos samenvallen met de natuur. Het leven lijkt geen limieten te hebben, geen begin en eind, er is alleen maar puur zijn.
Het sujet van dit gedicht valt zozeer samen met de natuur, dat zelfs de vogels hem niet opmerken:
The little hedgerow birds,
That peck along the roads, regard him not.
Alsof hij maar dode materie is, of zelf een dier; hij hoort bij de vogels, of wordt als zo volstrekt onschuldig gezien, als zo saamhorig met de natuur, dat ze geen enkele drang voelen hem nader te bekijken.
He travels on, and in his face, his step,
His gait, is one expression: every limb,
His look and bending figure, all bespeak
A man who does not move with pain, but moves
With thought.
Hier treffen we één van Wordsworths meest geniale verzen aan, kenmerkend ook voor zijn poëzie: een man die niet beweegt met pijn, maar met gedachten (letterlijk vertaald). Wat overigens voor een paradox zorgt, want zijn immersie in de natuur leidt tot de primauteit van denken en dus geest, zijn lichaam en de daarbij horende pijn (het gaat om een oude man; de volledige oorspronkelijke titel was Old Man Travelling: Animal Tranquility and Decay) zijn volledig naar de achtergrond verdreven. Het pure zijn is een denken, maar dan wel een denken zonder ‘bewustzijn’, in de meest gangbare betekenis van dat woord; alsof er nog een ander soort bewustzijn mogelijk is.
He is insensibly subdued
To settled quiet: he is one by whom
All effort seems forgotten; one to whom
Long patience hath such mild composure given,
That patience now doth seem a thing of which
He hath no need.
Het is niet gewoon dat hij het geduld gevonden heeft, nee, hij is au-delà van het geduld, nog een fase verder, wat ook typisch Wordsworth is, het naderen van en overschrijden van grenzen en barrières, het uitkijken naar een nieuwe horizont, het telkens nog een stukje verder gaan of althans willen gaan. Denk bijvoorbeeld aan een passage uit The Prelude over de ziel en het verlangen naar mogelijke sublimiteit, een verlangen dat nooit gestild kan worden:
But that the soul,
Remembering how she felt, but what she felt
Remembering not, retains an obscure sense
Of possible sublimity, at which
With growing faculties she doth aspire,
With faculties still growing, feeling still
That whatsoever point they gain, there still
Is something to pursue.
Er zal altijd nog ‘something to pursue’ zijn. De oude man uit Animal Tranquility and Decay wordt misschien daarom zo benijd door Wordsworth, omdat hij één van die begeerde eindstations bereikt heeft. Hij hoeft zich niet meer in te spannen om geduldig te zijn, of zich zelfs maar rekenschap te geven van geduld: hij is volledig in het geduld opgegaan, is het geduld zelf geworden. Een verschil tussen hebben en zijn. Wat ons brengt tot de laatste regels:
He is by nature led
To peace so perfect that the young behold
With envy, what the Old Man hardly feels.
Weeral blijkt hieruit het ontbreken van een bewustzijn: de jongeren kijken vol afgunst naar de oude man op, maar hij moet geen enkele moeite doen voor die volmaakte rust. ‘By nature led’: de man leeft in symbiose met de natuur, in plaats van ertegenover te staan. Zo moet de eigenaardige titel misschien ook verstaan worden: de oude man is meer dier dan mens, hoort meer bij het natuurlijk thuis. Dit lijkt een ambivalentie aan te kondigen, vanwege de term ‘decay’ – is die volmaakte rust niets anders dan de dood? Moeten we de oude man dan wel benijden, als hij weinig meer is dan een dierengeest in een mensenlichaam? Maar ik geloof niet dat dat een juiste exegese is. Dat lijkt ergens te eenvoudig, voor de dichter die erom bekendstaat steeds weer aan zijn exegeten en commentatoren te ontsnappen; het is of hij niets dan hinderlagen legde, waar iedereen met open ogen intuinde. Wordsworth speelt pootje lap met wie te snel oordeelt. ‘Decay’ moet hier, naar mijn innig aanvoelen, en geruggesteund door enkele grote commentatoren zoals Harold Bloom en Jonathan Wordsworth, in positieve zin worden begrepen: het verval van de oude man wordt niet door hem opgemerkt, hindert hem niet; hij voelt de ongemakken van de oude leeftijd niet. Het is een uiterlijk verval, maar innerlijk staat de oude man stevig op zijn pootjes. Zie ‘decay’ eerder als een ironische grap, als een spelletje. Het lijkt de betekenis van het gedicht te veranderen, maar doet dit eigenlijk niet.
Want de ware vergelijking die aan de orde is bij dit gedicht en bij de oude man, is het kind: ‘The hiding places of man’s power are in his past, in childhood. Only memory can take him there, but even memory fades, and at length fades away. The poet of naturalism, separated by organic growth from his own past, looks around him and sees the moving emblems of a childlike consciousness in the mad, the outcast, and the dreadfully own.’ Aldus Harold Bloom. Of nog: de reden waarom Wordsworth altijd weer terugkeerde naar de verschoppelingen die hij zo bewonderend beschreef, was omdat ze participeren in een staat van kinderlijke onschuld; ze zijn gezegend door de hemel, worden omarmd door de natuur, gaan op in het geheel der dingen, precies zoals kleine kinderen. ‘The Child is father of the Man,’ schreef Wordsworth in een ander bekend gedicht; zo is ook het kind de vader van deze oude man. Het ‘dierlijke’ en ‘natuurlijke’ van de oude man is op de keper beschouwd het kinderlijke, de kindertijd, als het hemelse licht nog op ons neerschijnt. De cruciale passage uit Wordsworths oeuvre hiervoor is de hieronder volgende, uit Intimations of Immortality, één van de aller aller grootste gedichten ooit:
Our birth is but a sleep and a forgetting:
The Soul that rises with us, our life’s Star,
Hath had elsewhere its setting,
And cometh from afar:
Not in entire forgetfulness,
And not in utter nakedness,
But trailing clouds of glory do we come
From God, who is our home:
Heaven lies about us in our infancy!
Shades of the prison-house begin to close
Upon the growing Boy,
But he beholds the light, and whence it flows,
He sees it in his joy;
The Youth, who daily farther from the east
Must travel, still is Nature’s Priest,
And by the vision splendid
Is on his way attended;
At length the Man perceives it die away,
And fade into the light of common day.
Onvermijdelijk verdwijnt het licht waarin we in onze jeugd gebaad zijn tijdens de volwassenwording; we kunnen onze hand er nog naar uitstrekken, zoals Gustav von Aschenbach naar Tadzio, maar het niet tegenhouden. En toch toonde Wordsworth aan dat er mensen zijn die de dans ontspringen, zoals de oude man uit Animal Tranquility and Decay.
door Arthur
