Gedicht van de week: Matsuo Bashō – A field of cotton

a field of cotton—

as if the moon

had flowered

Het is onmogelijk te kiezen tussen alle ijselijk perfecte haiku’s van Matsuo Bashō. Stellen dat een schrijver geen woord te veel gebruikt is meestal een overdrijving, maar bij Bashō moet het letterlijk genomen worden. Als grootmeester van de haiku perfectioneerde hij het genre, een aaneenschakeling van drie regels van vijf, zeven en vijf lettergrepen, zelf afkomstig van de oudere ‘waka’-vorm, die bestond uit vijf regels waarvan de drie eerste na een tijd een op zichzelf staande eenheid vormden. In Bashō’s tijd heette het nog de ‘hokku’, wat duidde op de openingsstrofe van renga’s (een langer gedicht), maar Bashō was één van de eersten om de vorm op zichzelf te bedrijven. Dit gedicht is niet zijn beste, want het is onmogelijk kiezen tussen zijn haiku’s die elk een eigen wereld ontvouwen, en er zijn er met meer filosofische zwaarte. Maar het beeld is zo rechtstreeks ontroerend dat het me de beste introductie lijkt in de rijkdom van zijn werk.

Bashō verbindt een katoenveld – een zee van witte zachte katoenbollen (maar een beschrijving doet de kracht van de verbeelding al teniet), en de maan in bloei (een onwaarschijnlijk beeld op zichzelf). Dit soort gedichten – waar de grootste eenvoud en de grootste literaire kracht samenkomen – maakt pijnlijk duidelijk hoe weinig een bespreking vermag. Meer dan enig ander genre steunt de haiku op de verbeeldingskracht van de lezer, die het gedicht in zijn hoofd activeert en zo het zuiverste leesgenot smaakt. Ik kan enkel zeggen dat het beeld me haast tot tranen toe ontroert, misschien omdat hij dat verre hemellichaam zo tastbaar maakt door het te verbinden aan de kleine witte bollen, omdat hij het meest universele beeld van de maan op de aarde doet landen en openbloeien. De vertaling is van Robert Hass, één van de meest bekende hedendaagse Amerikaanse dichters en zelf geroemd om zijn heldere expressie.

Het is tekenend voor Bashō’s werk in het algemeen, waar de natuur een hoofdrol speelt en hij toch telkens ontsnapt aan een gemakkelijke ondergaande-zonnen-romantiek. Bashō was een samoeraizoon maar verliet na de dood van zijn meester zijn geboortestad en ging zwerven door het land. In zijn gedichten en reisverhalen (die proza en haiku bundelen en op zichzelf zeer de moeite waard zijn) kristalliseerde hij zijn observaties en overpeinzingen. Daarbij combineert hij verschillende natuurelementen – een cicade, een koude herfstnacht, een kikker in een oude pont – en smelt ze samen op onverwachte manieren.

A monk sips morning tea
it’s quiet
the chrysanthemum’s flowering.


Thema’s als de kwetsbaarheid van de mens, zijn verbondenheid met de wereld en de tijdelijkheid van alles doorkruisen de gedichten. Dat gebeurt in een stijl die Bashō zelf lichtheid noemt en waar alle ballast inderdaad overboord is gegooid, maar die daardoor net in de minste regels de meeste zwaarte bereikt. Emoties worden zelden in het gedicht geëxpliciteerd, maar alles is gericht op het emotionele effect; in de lezing vergeet de lezer zichzelf en komt het uitgepuurde beeld in de plaats van zijn eigen ervaring. De beheersing past in Bashō’s zen-boeddhisme maar we doen hem tekort als we enkel de verstilde natuurbeelden centraal stellen; in zijn reisverhalen beschrijft hij een bonte mengeling aan personages die hij onderweg tegenkomt, hij heeft heerlijk humoristische lichte gedichten en hartverscheurende filosofische inzichten, zoals in het gedicht waarin hij de weemoed beschrijft die hem treft terwijl hij nog in het moment is:

In Kyoto,
hearing the cuckoo,
I long for Kyoto.


Het gemis dat treft als het voorwerp van gemis nog nabij is, kan niet beter worden uitgedrukt dan in het gemis van een stad, waar je letterlijk in vertoeft. De koekoeksroep staat in Japan symbool voor de roep van de doden die terugkomen, en zo weeft Bashō vaak intertekstuele en andere verwijzingen door zijn gedichten, maar zelfs zonder die toevoegingen treft de universele kwetsbaarheid. Dat realiseert hij ook in contrastwerkingen die tragedies nog tragischer maken, zoals die van het begin van de lente en het einde van de herfst:

First day of spring
I keep thinking about
the end of autumn.


Of in het gedicht waarin hij rozenblaadjes (het meest broze natuurbeeld) contrasteert met een waterval en onweer (woest en verwoestend), zonder een effectieve actie te expliciteren:

Yellow rose petals
thunder—
a waterfall.


Die combinatie van filosofische diepgang, tastbare beelden en radicale uitgepuurdheid komt terug bij imagistische en modernistische dichters als Ezra Pound en Wallace Stevens. De verrassing die je voelt bij het lezen van hun gedichten, verbleekt enigszins als je weet dat Bashō drie eeuwen eerder in Japans hiërarchische Edosamenleving haiku’s neerpende wars van herkenbare kersenbloemromantiek. Ze hebben Basho verdomd goed gelezen, maar de Japanse grootmeester verdient ook in het westen een klinkender naam. In drie lijnen een hele wereld samenballen, dat is literatuur op zijn sterkst.

door Ana

Plaats een reactie