
♞ PERSONAGES
Ineko: het meisje dat aan het begin van het verhaal wordt achtergelaten in de psychiatrie
Ineko’s moeder: de moeder, weduwe geworden nadat haar man in een klif is gevallen
Kuno: de vriend van het meisje
Kizaki: de vader, een officier tijdens WOII en later gestorven terwijl hij paardreed met Ineko
༄ OPENINGSZINNEN
Dandelions cover the banks of Ikuta River. They are an expression of the town’s character — Ikuta is like springtime, when the dandelions bloom. Three hundred and ninety four of its thirty-five thousand residents are over eighty years old.
Only one thing seems out of place in this town: the madhouse.
Mijn bewondering voor Kawabata komt in de buurt van aanbidding, en altijd wanneer ik denk dat er nu wel eens een niet-meesterwerk tussen zal zitten, bewijzen de eerste zinnen het tegendeel. In een paar trekken schetst Kawabata de stad waar heel het verhaal zich afspeelt; Ikuta, een stad aan de voet van een heuvel bezaaid met paardenbloemen, rustig ingeslapen, ware het niet voor de psychiatrische kliniek die uittorent boven de huizen. Kawabata’s observaties zijn vernietigend in hun subtiliteit; de vredigheid van het landschap doet niets aan de kwellingen van de patiënten: ‘the mad inhabit their own worlds, detached from reality, and a simple change of scenery doesn’t usually have much of an effect on that.’ De situering dient eerder om de schuld van de families die hen binnenbrengen te verlichten: ‘no, they were not abandoning their loved ones, locking them away in the sort of cruel, desolate environment that comes to mind when one thinks of an insane asylum’. Het zijn twee van die figuren, een moeder en een jongeman, die we volgen terwijl ze hun respectievelijke dochter en vriendin achterlaten in de kliniek.
▼ INHOUD
Ineko leidt aan een zeldzame aandoening, somagnosia of lichaamsblindheid: ze heeft momenten waarop ze haar geliefde niet meer ziet. Terwijl ze de liefde bedrijven, verdwijnt hij gedeeltelijk of volledig, waardoor ze hevige angstaanvallen krijgt. Aan het begin van het verhaal wandelen Ineko’s moeder en haar vriend Kuno uit de kliniek waar ze Ineko hebben achtergelaten om haar voor die ziekte te behandelen. De rest van het boek beslaat één dag en bevat de gesprekken tussen Kuno en Ineko’s moeder, met herinneringen aan zowel de bepalende momenten uit Ineko’s leven als schijnbaar onbelangrijke gebeurtenissen. Kuno vindt het fout om Ineko op te sluiten en denkt dat een huwelijk met haar de toestand beter zou maken. Ineko’s moeder vreest dat Ineko’s ziekte kan verergeren, en vindt het onverantwoord om haar niet te behandelen. Ze spreken over de dood van Ineko’s vader, maar praten vooral in cirkels. Vooral Kuno kan geen afscheid nemen van Ineko, en ze besluiten een nacht in de stad te blijven om haar de volgende dag te bezoeken. Het verloop van de dag wordt bepaald door het luiden van een bel in de tempel naast de kliniek, waar de patiënten bij wijze van afleiding het geluid mogen laten klinken over de stad. Het verhaal is niet af; het verscheen in literaire tijdschriften als afleveringen, maar werd als manuscript aangetroffen voor een volledig boek toen Kawabata in 1972 zelfmoord pleegde.
▲ WAAROM IS HET GOED
Bij andere schrijvers, zelfs bij de allerbeste, zijn er passages die geschrapt hadden kunnen worden, verhaalelementen die niet strikt noodzakelijk lijken voor het verhaal. Bij Kawabata nooit. Zowel de concepten, de taal als de afwikkeling van het verhaal zijn zo uitgepuurd dat elk van zijn boeken een juweel vormt. Dat zorgt voor vragen, er blijft zoveel ongezegd dat het niet helemaal duidelijk is welke richting het verhaal uitgaat. Maar die openheid is bij Kawabata de openheid van het leven zelf; hij is niet geïnteresseerd in de ultieme verklaring voor Ineko’s aandoening, haar toestand blijft zonder ontcijfering. Het schrijven neemt het ongezegde tussen de hoofdpersonages zelf als onderwerp.
Dandelions lijkt in die logica anders te moeten worden bekeken dan ander werk van Kawabata door de onafgewerkte toestand. Kawabata gaf het werk geen titel (al is de keuze voor het eerste woord, Dandelions, er één die de typische verstilde en eenvoudige schoonheid goed weerspiegelt) en de omstandigheden van publicatie zijn moeilijk traceerbaar – het manuscript werd uitgegeven zonder verklarende keuzes van redacteur of uitgever. Het is dus niet duidelijk of Kawabata de vele cirkels waarin dit boek draait nog zou hebben beperkt, maar tegelijkertijd is het die cirkelbeweging die het boek zo tragisch maakt (ultiem lijkt er geen toenadering nodig) en past het bij de testamentwaarde die dit boek als laatste werk onvermijdelijk krijgt.
Het boek is ook zonder het biografische gegeven van Kawabata’s zelfmoord die erop volgt beklemmend eng. Zonder dat er iets expliciets wordt beschreven (noch de beleving van Ineko’s ziekte, noch het verdriet of de schijnbare zelfmoord van Ineko’s vader), ademt heel het onderwerp verlies van houvast: voor Ineko de liefste die uit haar blikveld valt, voor Kuno de worsteling met het achterlaten van zijn geliefde om haar te redden. Ineko’s (fictionele) aandoening is het perfecte beeld voor de menselijke eenzaamheid; wanneer de toenadering het meest nabij lijkt, moeten we vaststellen dat we toch alleen zijn. Maar Kawabata’s vondst mag niet gereduceerd worden tot een psychologische betekenis; de tijdelijke blindheid geeft het boek iets spookachtigs, maar Kawabata beschrijft het zo realistisch dat het je naar de keel grijpt. De vertaling van japanoloog Michael Emmerich voegt nergens franjes toe, en brengt Kawabata’s dreigende eenvoud zo op zijn best.
Dandelions lijkt minder een verhaal dan andere verhalen van Kawabata; er is iets heel ontkoppelds aan zijn tekening van een moeder en schoonzoon die door een verlaten stad zwerven. De bel die luidt en die de dag zou moeten indelen, is zelf deel van de ontkoppeling. De bel zou therapeutisch werken voor de patiënten: “our patients are isolated from the world. But when they strike the bell, the sound carries beyond the clinic, all through town […] by ringing that bell, they’re reminding the world that they’re here — that they exist.” In het luiden van de bel tonen ze hun gekte; Kuno denkt één van de patiënten te herkennen aan de hysterische toon van de bel. Het is Old Nishiyama, die in kalligrafie steeds dezelfde zin op oude kranten schrijft: ‘To enter the Buddha world is easy; to enter the world of demons is difficult.’
Kawabata verwijst naar dezelfde frase van de 15de-eeuwse zen-monnik Ikkyu in zijn rede bij ontvangst van de Nobelprijs: ‘They can be read in any number of ways, as difficult as one chooses, but in that world of the devil added to the world of the Buddha, Ikkyu of Zen comes home to me with great immediacy. The fact that for an artist, seeking truth, good, and beauty, the fear and petition even as a prayer in those words about the world of the devil – the fact that it should be there apparent on the surface, hidden behind, perhaps speaks with the inevitability of fate. There can be no world of the Buddha without the world of the devil. And the world of the devil is the world difficult of entry. It is not for the weak of heart.’ Kawabata vindt de schoonheid in de leegte; er is geen rust of vrede zonder de duivel nabij. Hij citeert in zijn Nobellezing ook uit een biografie van de dichter Saigyo, waarin de biograaf schrijft over hoe Saigyo naar zijn eigen poëzie kijkt: ‘The red rainbow across the sky was as the sky taking on color. The white sunlight was as the sky growing bright. Yet the empty sky, by its nature, was not something to become bright. It was not something to take on color. With a spirit like the empty sky he gives color to all the manifold scenes but not a trace remained. In such poetry was the Buddha, the manifestation of the ultimate truth.’ Kawabata spiegelt er zijn eigen werk aan; ‘Here we have the emptiness, the nothingness, of the Orient. My own works have been described as works of emptiness, but it is not to be taken for the nihilism of the West.’ De wanhoop en de leegte zijn het resultaat van een doorleving van alle kleuren, een sublimatie, geen blindheid voor de wereld.
De beelden uit Dandelions zijn geen uitgewerkte levens, maar worden aangeraakt alsof ze uit het leven geplaatst worden. Kawabata’s beschrijving van de bel die klinkt door de verlaten straten, is hypnotiserend, net als zoveel andere beelden op de grens met het bovenaardse: een boom die huilt omdat de patiënten van de kliniek hun naam erin hebben gekerfd, en waarvan de hars langs de bast loopt; een jongen die voorbijloopt en waarvan de moeder gelooft dat het een elf is; een fee-achtige vrouw die Ineko’s vader van de dood redt. Kawabata slaagt er wonderwel in die verhaalelementen op te werpen zonder dat het verhaal daarmee in een hokje van magisch realisme of fantasy belandt.
Afstand is een centraal motief in heel Kawabata’s werk. De letterlijke blindheid van Ineko wordt weerspiegeld door de figuurlijke blindheid van Ineko’s moeder en Kuno voor elkaars observaties en gedachten. Wanneer de moeder en Kuno in de herberg praten voor het slapengaan, worden ze gescheiden door een gordijn, die de scheiding verletterlijkt. Kawabata’s kenmerkende benadering van sensualiteit komt binnensluipen in de schaamte van de moeder wanneer ze twijfelt zich uit te kleden voor het slapengaan, omdat ze beschaamd denkt aan het geruis dat haar kleren zullen veroorzaken en dat haar schoonzoon zal horen. Kuno denkt vaak aan Ineko’s huid wanneer haar moeder over hem spreekt, zonder dat haar moeder naar die gedachtes kan raden. Kawabata is er meester in gevoelens te beschrijven die zo dun zijn dat ze tot bijna niets te herleiden zijn, maar net door die gevoelens te beschrijven (zoals hij ook weergaloos doet in De schone slaapsters), toont hij zich meester van de observatie van het meest menselijke. Ineko’s moeder en Kuno bewegen zich in hun gesprekken in bochten om elkaar niet te kwetsen, en Kawabata vestigt nog meer de aandacht op de onuitgesproken zaken en de gevoelens van beiden dan op wat ze eigenlijk tegen elkaar zeggen (net wat uitgesproken wordt, loopt voortdurend in cirkels). Meer dan van spreken en horen is Kawabata een schrijver van het gevoel en de tast. De herinnering aan de dood van haar vader, terwijl Ineko met hem paardreed naast een klif, is een herinnering van wat ze voelde: ‘Ineko couldn’t hear the crash of the bodies hitting the rock, of course, but she felt it—the pain blasting into her body as man and horse were separated.’
De eigenlijke hoofdrol van het boek is misschien voorbehouden aan de natuur: de huilende boom, de heuvels met de paardenbloemen, de rivier die zich door de stad slingert, de bergen waarin Ineko’s vader als gewond officier rondzwierf, de klif waar ze naast rijden wanneer de vader zich erafstort. Bij Kawabata hangen liefde en dood samen, het mooiste en vredigste is altijd verbonden met de pijn en de leegte. De vader moet in het ravijn vallen (of zich gooien) wanneer zijn liefste dochter op de mooiste plek ter wereld naast hem rijdt; Ineko verliest haar zicht in de grootste nabijheid.
✎ DE SCHRIJVER
Verloor zijn ouders voor zijn vierde, werd opgevoed door zijn familie en trok op zijn zeventiende naar Tokyo om te studeren. Tijdens zijn studies schrijft hij zijn eerste verhalen voor literaire tijdschriften. Mede-oprichter van een literaire beweging gestoeld op ‘Shinkankakuha’ (nieuwe impressies). Kon van schrijven zijn beroep maken en krijgt in 1986 de Nobelprijs ‘for his narrative mastery, which with great sensibility expresses the essence of the Japanese mind’. Beïnvloed door het Zen-boeddhisme, met zijn focus op isolatie, eenvoud en schoonheid. Pleegt zelfmoord, twee jaar na zijn goede vriend Mishima.
► VERDICT
Kawabata is pure elegantie en beheersing. Dandelions vormt ondanks zijn onafgewerkte toestand een extra bewijs dat Kawabata’s werk, zonder dat er de vinger is op te leggen, raakt aan de essentie van het menselijk bestaan.
door Ana
