
Forse un mattino andando
Forse un mattino andando in un’aria di vetro,
arida, rivolgendomi, vedrò compirsi il miracolo:
il nulla alle mie spalle, il vuoto dietro
di me, con un terrore da ubriaco.
Poi, come s’uno schermo, s’accamperanno di gitto
alberi case colli per l’inganno consueto.
Ma sarà troppo tardi; ed io me n’andrò zitto
tra gli uomini che non si voltano, col mio segreto.
Franse vertaling (Patrice Dyerval Angelini)
Peut-être, un matin, allant dans un air de verre,
sec, en me retournant verrai-je s’accomplir le miracle :
le néant dans mon dos, le vide derrière
moi, avec une terreur d’ivrogne.
Puis, comme sur un écran, se camperont d’un jet
arbres maisons collines pour l’illusion habituelle.
Mais il sera trop tard ; et je m’en irai muet
parmi les hommes qui ne se retournent pas, avec mon secret.
Eugenio Montale (1896-1981) wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste Italiaanse dichter van de twintigste eeuw; hij ligt net een eindje voor op andere grootheden als Saba, Ungaretti, Pavese en Quasimodo. Onderhavig gedicht komt uit zijn eerste bundel Ossi di Seppia (Inktvisbotten) die een cesuur betekende met de traditionele Italiaanse poëzie zoals die van Dante tot D’Annunzio geschreven werd: het verheven, bombastische, romantische en bloemrijke taalgebruik (denk ook aan iemand als Leopardi) werd afgezworen ten faveure van een soberder taal, scherper, omlijnder, dinglijker. Montale liet de grote beelden en de gezwollen symboliek achter en bedreef een subtielere vorm van metafysica, gegrond op de materiële werkelijkheid die ons omringt. Kleine voorwerpen die toevallig zijn blikveld doorkruisen worden opgehoogd tot kastelen, louter en alleen door zijn observatie; uit een glas water schept hij stormen. Alsof je van Victor Hugo springt naar Francis Ponge.
Misschien komen de economie en precisie waarmee hij te werk gaat nergens duidelijker naar voren dan in Forse un mattino andando, dat maar uit acht regels bestaat, maar toch een loodzware metafysische angst oproept, de angst dat de werkelijkheid achter onze rug helemaal niet bestaat, dat alles wat wij waarnemen slechts bestaat bij gratie van ons waarnemen, – de personen die hierin een te abstracte filosofische gedachte ziet, die een stevig met zijn voetjes op de grond residerende mensaap niet hoeft te deren, worden door Montale zelf genoemd in de laatste regel – ‘les hommes qui ne se retournent pas’. Montale is de enige die het geheim met zich meedraagt. Waaruit bestaat nu dit geheim?
Dat de werkelijkheid illusoir is. Montale draait de dingen om: de leegte, het grote niets dat zich achter hem uitstrekt wanneer hij zich omdraait, noemt hij het mirakel; de bomen, huizen en heuvels (die hij zonder komma’s aan elkaar rijgt, wat een overrompelend effect heeft en zo de overrompeling van de verteller uitdrukt) zijn de gewoonlijke illusie, die zich aan hem vertoont als een projectie op een scherm.
En toch lijkt het te simplistisch het gedicht op die fenomenologische manier te lezen, als een bevestiging van het idee dat de dingen op zichzelf geen ontologische bestaanswaarde hebben, dat de mens het universum een naam moet geven eer het gestalte kan krijgen. Montale heeft eerder een absolute metafysische leegte op het oog: het mirakel van de schepping stelt in letterlijke zin niets voor. God wordt soms geopperd als verklaring voor het feit dat er iets is, eerder dan niets, maar Montale stelt beide aan elkaar gelijk. Opvallend is de tautologie van de beschrijving, die benadrukkend werkt: ‘het niets achter mijn rug, de leegte achter me’. De vertaling die Frans van Doren ooit maakte voor de Revisor slaat de plank hier gruwelijk mis (omdat hij per se wil rijmen, wat een erg kinderlijke manier van vertalen is, hoewel de meeste poëzievertalers er om mij onbekende redenen bij zweren) met de regels ‘achter mijn rug de kale, leegte van ’t niets, beneveling met de angst eronder’. De tautologie en de dronkenlap worden weggelaten, een onvergeeflijke omissie. De Franse vertaling is daarom te verkiezen; maar vergeet het origineel niet te lezen, want niets zingt zo mooi als het gerundium ‘andando’ (al wandelend) net na ‘mattino’ (ochtend), – en het woord ‘forse’ (misschien), waarmee het gedicht opent, moet ook één van de mooiste van de taal zijn (op een ingetogen manier).
Met de angst van de dronkenlap wordt die leegte aanschouwd: Montale verwijst naar de emotionele staat waarin je verkeert onder invloed van alcohol, de wijze waarop angsten en onzekerheid epische proporties kunnen aannemen. Hij ziet de werkelijkheid in zijn ware hoedanigheid en staat verstomd. De rest van de mensheid weet hier niets van; Montale (of het lyrische subject, voor ik door academici word gedefenestreerd) zal zijn geheim als een kruis moeten dragen, te midden van diegenen die zich nooit omdraaien.
Een gedicht dat de suprematie van het niets uitdrukt, dus. Hoewel… zekerheid is er nooit. Montale weet je zo nu en dan met die sluwe eerste regel bij het nekvel te grijpen, waardoor je van je troon van zekerheden valt: ‘Peut-être, un matin, allant dans un air de verre’. Hoezo een ‘lucht van glas’? Wat betekent dat precies? Misschien betekent het niets meer dan dat hij alles in de ochtend haarscherp kan zien, in het eerste licht van de dag. Wat de rest van zijn relaas alleen maar meer gewicht geeft. Maar wat staat die ‘misschien’ daar eigenlijk zo twijfelachtig in het begin van het gedicht te verpozen? Welke profeet verkondigt zijn visioen beginnende met een bijwoord dat een contingente situatie aanduidt? Het kan, maar het kan evengoed niet, dat Montale het grote visioen zal deelachtig worden: de openbaring van de realiteit.
Et bien. In elk geval is het een subliem gedicht. Voor de liefhebbers: Montale is uitstekend vertaald in het Engels en Frans; in ons taalgebied is hij spijtig genoeg nooit in zijn geheel vertaald, wat een schande is.
door Arthur
