
♞ PERSONAGES
Ljoebov Andrejevna Ranevskaja: de eigenares van een Russisch landhuis met kersentuin
Gajev: haar broer, de gezellige nonkel die voortdurend snoepjes eet
Lopachin: rijke koopman, die voorstelt zomerhuisjes op de grond van de kersentuin te bouwen
Varja: de pleegdochter van het gezin, verliefd op Lopachin
Anya: Ljoebovs zeventienjarige dochter, altijd aan de zijde van Trofimov
Trofimov: een filosofische student, tussen idealist en nihilist, met grote theorieën maar zonder levenspassie
Firs: de seniele huisbediende, die voortdurend het verleden oprakelt
༄ OPENINGSZIN
LOPAKHIN. The train’s arrived, thank God. What’s the time?
De kersentuin opent met de aankomst van een trein en sluit met het vertrek. Op de trein zit Ljoebov, een Russische moeder, die na jaren terugkomt in het huis van haar jeugd. Haar voornaam, Ljoeba, betekent liefde in het Russisch. Wanneer ze thuiskomt kust ze de kasten en tafels, maar haar genereuze aard staat haar ook in de weg; ze geeft al haar geld weg, en vindt geen realistisch plan om haar huis en kersentuin te redden. Op haar wacht Lopachin, een Russisch koopman, die behoort tot het nieuwe Rusland. De eerste zin toont al zijn ongeduldige aard en zijn obsessie met de tijd; door zijn efficiëntie is hij degene die op het einde het best af is, maar Tsjechov toont hem als een bot en liefdeloos figuur.
▼ INHOUD
Ljoebov Andrejevna Ranevskaja komt terug naar haar Russische landhuis, waar ze haar jeugd beleefde en kinderen grootbracht. Zowel zij als haar broer zitten diep in de schulden, en de enige oplossing lijkt te zijn het landhuis te verkopen. Ljoebov was vijf jaar eerder naar Parijs getrokken, nadat haar zoon was verdronken in een nabijgelegen rivier, maar verspeelde er al haar geld aan een geliefde die haar uiteindelijk in de steek liet.
Wanneer de rijke koopman Lopachin hen de redding biedt die ze nodig hebben (zomerhuisjes bouwen op hun landgoed en die verhuren aan zomergasten), zegt de familie resoluut ‘nee’. Ze zijn zo gehecht aan hun huis en bezittingen, dat de verkoop zou gelijkstaan aan het verspelen van hun eigen leven. De andere oplossing om hen uit de schulden te halen, is Varja, de pleegdochter van het gezin, te laten trouwen met Lopachin. In verschillende passages worden er trouwplannen gemaakt, maar er komt uiteindelijk niets van in huis.
Verschillende personages proberen de rest van het stuk te bedenken wat ze kunnen doen met de kersentuin, maar allemaal zonder succes. In het derde bedrijf vindt een veiling plaats om het landgoed te verkopen en geeft Ljoebov op hetzelfde moment een groot feest. Halverwege het feest komt Lopachin terug van de veiling met de mededeling dat hij het landgoed heeft gekocht en er zelf zomerhuisjes zal gaan bouwen, tot groot ongenoegen van de familie.
Het stuk eindigt met de verschillende familieleden die elk het landgoed verlaten en hun eigen weg gaan, waarbij ze de oude bediende Firs volledig vergeten; “It’s locked. They’ve gone away. They’ve forgotten about me. . . . Never mind, I’ll sit here. . . . […] Life’s gone on as if I’d never lived.” Op de achtergrond klinken de zeisen van Lopachin die de kersenbomen met de grond gelijk maken.
▲ WAAROM IS HET GOED
Tsjechov vat de overgang van een oude wereld van standen en eer naar een nieuwe wereld van efficiëntie en geld, maar doet dat niet via maatschappijanalyses of uitgesponnen familiegeschiedenissen, maar wel in een stuk dat cirkelt rond het lot van één kersentuin. Het is die toespitsing die de melancholie zo tastbaar en het stuk daarom zo krachtig maakt.
Het contrast wordt het duidelijkst belichaamd in de tegenstelling tussen de gecultiveerde familie van Ljoebov enerzijds en de tactloze maar succesvolle Lopachin anderzijds. De twee protagonisten, Ljoebov en Lopachin, vertegenwoordigen andere klassen. Lopachin heeft zich dan wel opgewerkt tot een rijk koopman, maar hij is slavenkleinzoon en zoon van een boer, en hij erkent zelf dat zijn kern blijft: ‘ik was boer, ik blijf boer’. Ljoebov is de mondaine vrouw, die schippert tussen Parijs en Rusland en aan het verleden gehecht is. Haar familie belichaamt de cultuur, de oude waarden van Rusland. Daartegenover staat het ongecultiveerde van Lopachin. Wanneer die voorstelt om vakantiewoningen te bouwen, noemt Gajev het ‘rot’en Ljoebov ‘vulgair’. Zijn opkoop van de kersentuin later is een biografisch gegeven: Tsjechovs moeder stond in zijn jeugd in de schulden bij een groep bouwvakkers die ze had ingehuurd om een klein huis te bouwen. Een welgestelde man bood haar toen aan om haar te helpen, maar kocht daarna buiten haar weten om zelf het huis. Ook de kwistigheid met geld was een karaktertrek van Tsjechovs eigen moeder.
Lopachin vindt de betekenis in de directe fysieke werkelijkheid: hij is voortdurend bezig over geld, ziet niet wat de schoonheid is van de kersentuin. Voor hem staat succesvol worden gelijk aan bezit verwerven. In die zin is hij geen eenvoudige ‘slechterik’; zijn hulp en blijdschap zijn gemeend, maar ongecultiveerd. Hij noemt zichzelf een ‘blockhead and idiot’, zegt dat hij niets ernstigs heeft geleerd. Die ongecultiveerdheid komt tot uiting in zijn lelijke geschrift; een schoonschrift, als centrum van de beschaving, ontbeert hij.
Hij kapt de bomen van de kersentuin voor de neuzen van de familie, die hun pijn al meermaals hebben laten blijken, nodigt hen zelfs uit om te kijken. Het toont zijn gebrek aan empathie. Zoals Trofimov waarschuwt: ‘you might have the tact’. De andere personages tonen dat Lopachin een arme notie van cultuur heeft. Paradoxaal genoeg geldt daarvoor als symbool het natuurlijke, maar op een gesublimeerde wijze: de kersentuin, het maanlicht. De kersentuin is niet zomaar een tuin, maar draagt de gecultiveerde liefde voor het schone en spirituele in zich.
De tuin wordt door Gajev beschreven als ‘a ravishing orchard!’ met ‘White masses of blossom’. Ljoebov noemt het haar geluk. Bij Lopachin is het niets dan de natuur zelf, een tuin, die even goed een grasveld kan zijn om villa’s op te bouwen. De wereld is uitgekleed; er is geen cultuur of bewustzijn die het tot iets anders en groters maakt. Dat doen Ljoebov en Gajev wel; ze gebruiken de lyrische aanspreking om de kersenboom en een honderd jaar oude boekenkast aan te spreken – daardoor worden het personages in hun bestaan. Het spiegelt Tsjechovs eigen voorliefde voor tuinieren; hij was diep geschokt door wat de oprukkende industrie aanbracht aan de natuur.
Een interessante tussenpositie is die van Trofimov; hij volgt Lopachin wanneer hij zegt dat werk het belangrijkste van het leven is. Maar hij keurt het gecultiveerde niet af omdat hij het niet kent, maar wel omdat hij er een hypocrisie in ziet: intellectuelen die zich gecultiveerd voor doen, maar hun personeel als slaven behandelen; leeskamers die het ideaal zijn maar eigenlijk slechts in romans bestaan. Hij doorbreekt op die manier de romantiek. Trofimov houdt van Lopachin: noemt zijn vingers als die van een kunstenaar, prijst zijn ‘fine delicate soul’. Maar wanneer Lopachin opnieuw antwoordt met het aanbieden van geld, slaat Trofimov het beledigd af: ‘ik ben onafhankelijk’.
Het contrast tussen werelden is ook een contrast tussen een oude en een nieuwe tijd. Ljoebov ziet haar jeugd terug voor zich, waardoor heden en verleden overlappen, maar tegelijkertijd moet ze door de schulden en de veranderde wereld afscheid nemen van dat verleden, en naar de toekomst kijken. Ook de seizoenen komen voortdurend terug: het is mei wanneer ze aankomen, de tijd waarin alles bloeit; maar het is kou, wat een verandering aankondigt – de bloei kan niet blijven.
Die tijdsdimensie krijgt een extra zwaarte als je weet dat Tsjechov dit stuk schreef wanneer hij zelf stervende was, door tuberculose. Het gaat over de tradities van het platteland en over het oude Rusland. Je zou kunnen zeggen dat de kersentuin een belichaming is van Tsjechov zelf; als symbool van de oude wereld gaat hij tenonder.
Ljoebov belichaamt in dit stuk de oude aristocratie die niet kan wennen aan de veranderingen die Rusland ondergaat. Zij leeft voortdurend in haar eigen verleden en kan maar niet vatten dat haar landgoed en de kersentuin ten onder gaan. “Neemt u mij niet kwalijk, mijn beste, u hebt geen idee waar u over praat. Als er in het hele gouvernement ook maar iets interessants, iets uitzonderlijk zelfs te vinden is, dan is dat onze kersentuin.”
De nadruk op de herinnering vinden we ook terug bij Gajev, die nadrukkelijk aan Ljoebov vraagt of ze niet vergeten is hoe de maan scheen in de tuin: ‘You’ve not forgotten it, Lyuba […] You remember? You’ve not forgotten?” Het is nadrukkelijk, omdat dat verleden hen heeft gemaakt tot wie ze zijn.
Ljoebov vindt haar verleden in haar vaderland, Rusland, in het oude huis, en in de kersentuin – de plaats waar haar geliefde zoon verdronk. Op een bepaald moment komt dat verleden schijnbaar echt tot leven, wanneer haar moeder in de tuin verschijnt. Maar het blijkt een boom die buigt als een vrouw, een prachtig triest beeld van de herinnering die tussen de vingers doorglipt. Die heimwee ten opzichte van het verleden maakte dat sommige vroege kritieken van het stuk twijfelachtig waren. ‘In deze komedie’, schreven de kranten, ‘werd een monument opgericht op het graf van de luiaards.’
Daartegenover staat Lopachin, die de hang aan het verleden niet begrijpt: ‘Old buildings must be removed’; ze zijn ‘good for nothing’. Voor hem is de tijd slechts een tikkende wekker: hij kijkt voortdurend op zijn horloge, gehaast om de volgende zaak af te sluiten. Bij Lopachin is de tijd iets materieels en duns, het is niet zomaar een verschil tussen verleden en heden, maar een andere omgang met tijd zelf.
Opnieuw is het Trofimov die een derde positie inneemt, en die illusie van het verleden terugvinden doorprikt: hij heeft oog voor de tragiek van de verkoop, maar ziet de grotere tijden voor zich: ‘What does it matter whether the estate is sold today or not? That’s all done with long ago. There’s no turning back, the path is over grown.’ Het verleden waar Ljoebov volgens Trofimov aan vasthangt, is al voorbij; de verkoop van de kersentuin is alleen maar het laatste bewijs. In de verte op de scene stelt Tsjechov telegraafpalen en een grote stad op, als tekenen van de industrie die eraan komt.
Trofimovs breuk met dat verleden is ingegeven door een illusieloze omgang: ‘to begin to live in the present, we must first expiate our past’. Het verleden uitwissen is nodig; ‘to be free as the wind’.
Maar voor Ljoebov is dat verleden zo met zichzelf verwikkeld dat de kersentuin verkopen gelijkstaat met zichzelf opgeven: ‘I can’t conceive of life without the cherry orchard, and if fit really must be sold, then sell me with the orchard’. Ze maakt duidelijk dat de kersentuin het verleden samenhoudt en op die manier haar leven betekenis geeft. Wanneer ze vertrekt, is het haar dochter – die als kind zelf de toekomst symboliseert – die haar wijst op haar eigen ziel, die het verleden niet nodig heeft: ‘Life is still before you, you have still your own good, pure heart!’.
Ljoebov neemt uiteindelijk afscheid van het huis door het verloop van de tijd te accepteren: ‘Farewell, dear house, dear old home of our fathers! Winters will pass and spring will come and then you will be no more’.
De trein symboliseert die overgang: het stuk begint met de aankomst van een trein en eindigt met een vertrek. Alleen Firs blijft achter. De stervende dienstbode heeft zijn geheugen al half verloren, maar toch doorziet hij het geheel, hij heeft heimwee naar een wereld die niet meer is: ‘vroeger kwam de graaf; nu de postklerk en de stationschef’. Firs is stervende, als schim van een wereld die niet meer is. Toch sterft hij niet op de scène; ook al is het één huisknecht, Tsjechov kan het oude Rusland niet laten sterven. Firs kent het recept van de kersenjam al niet meer, maar hij weet ten minste dat het er was; hij zit op de drempel naar een ander leven, en hij zit ook letterlijk op de drempel van het huis. Firs is het huis: wanneer iedereen het verlaat, blijft hij voor de deur, en legt zich daar neer, als het einde van het stuk en zijn eeuwige einde.
De tekening is des te sterker omdat er op het einde geen visie is die overheerst. Lopachin heeft het wereldse succes maar mist een diepere blik, Trofimov kan dan wel intelligent relativeren, maar hij relativeert de zaken kapot (Ljoebov verwijt hem het leven niet echt te leven, en toont zijn grijze haren alsof hij al een oude man is). En Ljoebov en Firs ten slotte behoren tot de oudere generatie, zij kunnen niet meer aarden in een veranderde wereld.
Toch ziet Ljoebov door het afscheid de wereld zoals die echt was: ‘It seems as though I have never seen before what the walls, what the ceilings in this house were like, and now I look at them with such greediness, with such tender love’. Het is wat Tsjechov in het schrijven zelf doet; hij brengt de herinnering tot leven, en door die schepping is het als een eerste keer zien.
✎ DE SCHRIJVER

Russische gigant van theater en kortverhalen. Leerde tijdens zijn werk als arts de gezichten van het lijden kennen. Hij was sociaal geëngageerd, maar wordt zelden prekerig zoals sommige andere Russen. De humor zegeviert (zoals bijvoorbeeld in het kortverhaal ‘het uitroepteken’, waarin een saai burgerheertje ontdekt dat hij nog nooit een uitroepteken heeft gebruikt en plots alle objecten om zich heen in uitroeptekens beginnen te veranderen). Zijn kracht zit in de bonte optekening van alle soorten mensen, en in zijn vroege psychologische diepgang in theaterstukken zoals De meeuw of Drie zusters.
► VERDICT
Een zeldzaam ontroerend toneelstuk, waarin de heimwee en het oude Rusland met veel liefde, maar toch met afstand worden getekend via het lot van één kersentuin. Tsjechov op zijn persoonlijkst, de melancholie op zijn oprechtst.
door Ana & Ellen Dilles
