
♞ PERSONAGES
Kikuji Mitani: het hoofdpersonage, een vijfentwintigjarige jongeman die alleen is achtergebleven in zijn ouderlijk huis na de dood van zijn vader en moeder
De heer Mitani: de vader van Kikuji, die vijf jaar eerder stierf
Chikako Kurimoto: een kortstondige minnares van Kikuji’s vader, lerares in theeceremonie, een jaloerse en slinkse vrouw
Mevrouw Ōta: een andere minnares van Kikuji’s vader, bij wie zijn vader bleef tot aan zijn dood
Fumiko Ōta: de onpeilbare dochter van mevrouw Ōta
Het meisje Inamura (Yukiko): het meisje dat Chikako probeert uit te huwelijken aan Kikuji
༄ OPENINGSZIN
‘Zelfs toen hij al in de tuin van de Engaku-tempel in Kamakaru was, wist Kikuji nog niet of hij naar de theeceremonie toe zou gaan.’
Het verhaal opent met een scene bij mevrouw Kurimoto, de voormalige minnares van Kikuji’s vader, die bekwaam is in de theeceremonie en Kikuji uitnodigt om hem aan één van haar leerlingen voor te stellen. Dat Kikuji niet wil gaan, zal later gegrond blijken: hij had de uitnodigingen van de oude minnares van zijn vader slechts als beleefdheden beschouwd. Chikako wil hem ongevraagd uithuwelijken aan een meisje dat daar aanwezig is – Yukiko Inamura –, en manipuleert en liegt om Kikuji te beïnvloeden. Alle personages bevinden zich in de eerste scene; Kikuji, Chikako, het meisje Inamura, en ook zijn vaders andere minnares, mevrouw Ōta met haar dochter Fumiko, die ongevraagd aanwezig zijn. Het schetst de geschiedenis van de liefdes van Kikuji’s vader, en de heimwee van beide vrouwen naar de voorbije liefde.
▼ INHOUD
Twee minnaressen van Kikuji’s vader blijven na zijn dood aan hun herinneringen vasthangen. Via Kikuji trachten ze het verlorene terug te roepen. Chikako probeert een huwelijk voor hem te arrangeren met het mooie meisje Inamura. Mevrouw Ōta vindt in Kikuji zijn vader terug, en verleidt hem.
Kikuji ondergaat dat alles passief: hoewel hij Chikako’s bemoeizuchtige plannen afkeurt, is hij geïntrigeerd door het meisje Inamura; en later valt hij voor de oprechtheid en zachtheid van mevrouw Ōta. Hij laat zich meevoeren door de zaken die op hem afkomen, maar weigert zijn eigen gevoelens uit te spreken of beslissingen te nemen.
Het verhaal toont de toenaderingen tussen hem, mevrouw Ōta en later haar dochter, en aan de andere kant de intrusies van Chikako, die voortdurend ongevraagd in het theepaviljoen verschijnt en hem probeert te overreden de Ōta’s achter zich te laten en zijn lot in eigen handen te nemen.
▲ WAAROM IS HET GOED
Kawabata slaagt erin de dunne plot tot in de diepte uit te werken, niet door grootse stijlmiddelen of dramatische dialogen; maar juist door het suggestieve te versterken. Dat begint bij zijn stijl: steeds elegant in zijn eenvoud, met korte zinnen en herhalingen die de beheersing kracht bijzetten. Het grootste deel wordt ingenomen door een rustige afwikkeling van de handeling; de weinige personages die elkaar ontmoeten, de rituelen rond het ceremoniële thee drinken en de overpeinzingen van Kikuji bij dat alles, die gericht zijn op de concrete gebeurtenissen, maar door Kikuji’s passiviteit geen sturende kracht hebben. De beelden zijn die van poëzie: de hoofdstukken hebben titels als ‘de duizend kraanvogels’, ‘avondzon boven het bos’ en ‘de dubbelster’. In combinatie met de thematiek van schuldgevoelens, de liefdesverhoudingen en het thema van de eindigheid, schildert Kawabata een romantisch raamwerk. Maar zijn karakteristieke schetsen van de omgeving gaan voorbij de universele natuurbeelden; door puntige observaties krijgen ze hun gebalde zeggingskracht. Zo heb je een ondergaande zon die glinstert ‘als een reep metaal’, tussen het groen van de bomen dat ‘neigde naar zwart, want het zonlicht kwam van achter’. Dat geldt ook voor de originaliteit van de romantische beelden; het patroon van de duizend kraanvogels op de perzikrode doek van het mooie meisje Inamura krijgt een leven op zichzelf. De kraanvogels zijn een Japans symbool voor geluk; wie duizend kraanvogels in origami vouwt, mag een wens doen volgens een Japans bijgeloof (het werd onder andere bekend door het verhaal van het meisje Sadako Sasaki, die na de atoombom op Hiroshima kraanvogels vouwde). Kawabata geeft ze een leven op zichzelf, de vogels komen als het ware van het lichaam en de doek van het meisje af: ‘Duizend kleine, witte kraanvogels schenen om haar heen te zweven’. Kawabata’s poëtische en precieze werk geven het verhaal een tijdloosheid.
Nog bijzonderder wordt het werk door de centrale rol van objecten. De theeceremonie waarmee het verhaal aanvangt, blijft telkens terugkomen, en vooral de voorwerpen die bij die theeceremonie horen: het zijn de theekommen en de waterpot die het verhaal voortstuwen, antwoorden geven op vragen die niet worden geëxpliciteerd. Dat begint met de zwarte Oribe-kom, waaruit Fujiko drinkt bij Chikako: Kikuji’s vader kreeg hem van mevrouw Ota en gaf hem aan Chikako – zo sluit de cirkel zich. Later zijn er de rode en zwarte Raku-kommen, die de man- en vrouw-kommen waren van mevrouw Ōta en de heer Mitani; wanneer de dochter van mevrouw Ōta en Fujiko als zoon van zijn vader uit de kommen drinken, wordt de verhouding gespiegeld. Zo wordt wat niet gezegd wordt in de kommen gereflecteerd: de gelijkenis tussen hem en zijn vader, tussen haar en haar moeder, de suggestie dat ze iets delen, een verhouding kan ontstaan.
Het meest centraal staat de witte Shino-waterpot, die gebruikt dient te worden bij de theeceremonie maar die mevrouw Ōta gebruikte om er bloemen in te zetten. Na mevrouw Ōta’s dood eert Fumako haar moeder door hetzelfde te doen. Dat alles via een verboden ketting, waarbij Fumiko het geschenk geeft, maar als kom van haar moeder haar eigen moeder aan hem geeft. Vandaar de jaloezie van Chikako, die Kikuji terechtwijst dat hij de kom aanneemt en de Ōta’s minacht om de traditionele Japanse theekom met ‘Europese bloemen’ te vullen.
Ten slotte is er de kleine Shino-theekom van mevrouw Ōta, waar de afdruk van haar lippenstift een bruinrode rand heeft achtergelaten. De beschrijvingen vertrekken vanuit een stilleven om de kleinheid van het menselijke aan te duiden, de broosheid. De voorwerpen van de theeceremonie doorkruisen heel het verhaal en zijn de symbolen waarmee de personages elkaar vinden. Wanneer tegen het einde Kikuji en Fumiko om elkaar heen cirkelen, wordt dit door het draaien van de kom gereflecteerd: ‘Toen waren ze weer bij de Karatsu-kom. Ze draaide ze rond op de palm van haar hand. Met de kom mee bewogen haar ogen naar een plek voor zijn knieën. Kikuji kreeg het gevoel, dat ze misschien zelf ook naar hem toe zou vloeien.’
Tegelijkertijd bestaan de voorwerpen op zichzelf. Mishima tekent de kommen met liefde, in telkens nieuwe gesprekken over hun ouderdom, kleuren, materiaal. Door die zintuiglijkheid komt de Shinpot tot leven: ‘In het witte glazuur schemerde een teer rood. Kikuji stak de hand uit om het betoverend-warm aandoende en toch koele oppervlak van de pot te betasten.’
De synesthesie van de koel-warm blinkende pot heb je ook in de nabijheid van het menselijk lichaam: Kikuji denkt dat de dochter van mevrouw Ōta op hem valt, maar in plaats daarvan komt haar zachte geur hem tegemoet. Kawabata speelt met schoonheid en lelijkheid, het meetbare en onpeilbare van liefde en lichamen. Op de eerste pagina al krijgen we een terugblik naar het aanzicht van de behaarde moedervlek over Chikako’s borst, die Kikuji als achtjarige jongen te zien krijgt. Die vlek is Chikako’s schaamte, de reden dat ze haar kimono niet durft uit te doen voor anderen, en blijft het symbool van de afstotelijkheid. Kikuji zoekt geen toenadering tot het meisje Inamura, omdat de moedervlek hem blijft achtervolgen, als een gif dat zich verspreidt. De onzekerheid van Chikako geeft haar slechtheid een grotere diepte. Zij vergiftigt zijn leven: ze bevlekt met haar vlek het prille van het mooie meisje en expliciteert de onuitgesproken schuld in Kikuji’s verhouding tot de Ōta’s. Maar dat doet ze vanuit haar eigen ongeluk, het verdriet van niet te kunnen liefgehad worden, de tergende angst zich aan anderen te openen want openen eindigt in ontkleden en dan ziet men de vlek.
Niet enkel de voorwerpen, maar ook de theeceremonie zelf blijft terugkomen: het theepaviljoen van Kikuji is de plaats waar hij mevrouw Ōta en later haar dochter uitnodigt, en waar Chikako zichzelf uitnodigt. In het theeritueel komt het leven tot stilstand. Dat Kikuji ver van dat ritueel is komen af te staan, net als Fumako, voorspelt een onrust, waar ze niet vanaf kunnen komen. De centrale Shino-pot, die Kikuji van Fumako als geschenk krijgt, is dan ook gedoemd op het einde in scherven uit elkaar te barsten, door hun eigen toedoen.
In die stilstand en onrust zit ook het grotere thema van de eindigheid, de leegte van Kikuji’s leven na het overlijden van zijn ouders (een biografisch gegeven; Kawabata werd vroeg wees), die van Fumako na het overlijden van haar moeder. De tijd en de doden glippen weg, maar de herinneringen blijven, en voelen soms echter aan dan wat nabij is. Kikuji blijft eenzelfde zachte nabijheid voelen van mevrouw Ōta’s lichaam, ook na haar dood. Ook daar spelen de objecten een rol; in de voorwerpen voor de thee zit de adem van de overledenen. De objecten blijken duurzamer dan het leven, zoals Kikuji vaststelt: ‘Vaders leven was maar een fractie van het leven van een door de eeuwen heen bewaarde theekom.’ Het afwisselen van generaties wordt ook de verwisselbaarheid van generaties, wat een donkere schijn legt op de tekening van de individuele personages. Kikuji wordt zijn vader; de haat die Chikako voor mevrouw Ōta voelt, zet zich over op haar dochter. Het einde toont die uitwisseling: de morgenster die Kikuji ziet, is de avondster (de ‘dubbelster’ is het hoofdstuk). Er is een pessimistisch besef (‘Alleen Kurimoto wordt in leven gelaten’, Chikako Kurimoto die het gif verspreidde), maar toch houdt Kawabata het einde open, wat de verwisselbaarheid open laat, en sluit op die manier in zuivere elegantie af. Beheerste melancholie zoals die van Kawabata resulteert vaak in grootse eindes. Het is een melancholie zonder psychologisering of moralisering, maar de poëzie is er des te groter door.
Een laatste lof komt vertaler C. Ouwehand toe (hij kreeg voor zijn vertaling van Japanse literatuur de Martinus Nijhoffprijs); de tekst is mooi en rustig vertaald, de taal dringt zich nooit op. Ouwehand schrijft zelf in de inleiding hoe het herscheppen van Japanse poëzie fataal kan zijn, en trekt dat door naar Kawabata’s proza: ‘Daarom heb ik de voordelen van een zo letterlijk mogelijke vertaling zwaarder laten wegen dan de nadelen, die er ongetwijfeld ook zijn. Mijn enige richtsnoer was om een groot werk naar beste kunnen zo gaaf mogelijk toegankelijk te maken.’ Voor een schrijver als Kawabata is een dergelijke insteek de enige mogelijke; eenvoud laat zich slechts vertalen door een zoektocht naar het ene woord, en niet door een herschepping.
✎ DE SCHRIJVER
In 1899 geboren Japans Nobelprijswinnaar. Werd vroeg wees, studeerde Japanse letterkunde in Tokio. Vertaalde onder meer Tsjechov, en begon na zijn studies te schrijven, vooral novelles en korte romans. Het zintuiglijke, suggestieve en erotische zijn terugkerende thema’s.
► VERDICT
Haast niemand schrijft eleganter. Misschien is Kawabata nog groter in Sneeuwland of De schone slaapsters, maar de personages hier zijn uitgewerkter en de bijzondere rol voor het aardewerk van de theeceremonie is onvervangbaar.
door Ana
