
♞ PERSONAGES
Val Carmichael: kastelein van de legendarische Plantation, waar hij zichzelf samen met zijn cliënteel de vergetelheid in drinkt
the Martian: het zwijgzame lid van de groep, die zo wordt genoemd vanwege zijn groenachtige haarkleur
the Poof: het enige lid van de groep die zich heteroseksueel gedraagt, vanwaar zijn ironische bijnaam
the Cunt: één van de hoogst gewaardeerde leden van de dronkenmansclub, die de eer kreeg het meest begeerde epitheton te krijgen
the Extra: half mislukte acteur die meestal figurant is
the Dog: man die hondachtig gromt
His Nibs: betekent zoveel als Zijne Gewichtigheid, meestal ironisch bedoeld voor personen die zichzelf te veel importantie aanmeten
Hilary: rechterhand van Val Carmichael die gepest wordt
Trouget: beroemde schilder die door een toevalligheid ook half bij het gezelschap hoort, hoewel hij zich altijd dicht genoeg bij de deur zet om snel genoeg te kunnen ontsnappen
༄ OPENINGSZIN
‘Val Carmichael credited Peter Stenning – who was always called ‘the Martian’ – with getting him off the gin and on to the vodka.’
Het voornaamste thema van de novelle is hiermee onmiddellijk gegeven: Will Self beschrijft in Foie humain de wijze waarop een stel dronkenlappen van middelbare leeftijd zichzelf dag na dag volledig lazarus zuipen, om elke seconde van hun wakende leven waarin ze niet moeten werken met een beneveld brein door te brengen. Dat is voor hen de enige manier om de dag te overleven.
▼ INHOUD
Val Carmichael beheert al sinds mensenheugenis een morsige staminee genaamd de Plantation in de beruchte Soho-wijk in Londen, waar de stamgasten met de bar zijn vergroeid. De tijd is in de Plantation stil blijven staan; errond is de stad blijven groeien en moderniseren, maar binnenin is er niets veranderd; ook de gasten dragen al decennia exact dezelfde kleren en volgen nog de geplogenheden van de jaren 40’, toen het café ontstond, wat vooral wil zeggen dat de leden een moeizame relatie hebben met hun seksualiteit (die overduidelijk homofiel is): ‘To say of any of its members that they were ‘gay’ would be a nonsense, for, while outside in old Compton Street everyone became openly gayer and gayer, inside the club they only grew sadder and sadder. (…) To apply the epithet ‘gay’ to Val Carmichael would have been worse than ridiculous; while to say of him – or of any of the rubbery plants in the Plantation – that they were queer would have constituted a gross understatement.’ Vals taal is nog doorspekt met Polari, het bargoens dat vooral in homofiele artiestenkringen in voege was voor het van de aardbol verdween, en de leden hebben een gezamenlijke voorliefde voor de term ‘cunt’, die in elke mogelijke zin gebruikt kan worden; ook wordt iedereen als vrouw en dus met vrouwelijke voornaamwoorden bejegend, zoals het een nicht betaamt (‘There were no male members in this club, only shes and cunts.’).
Allemaal hebben ze volstrekt onbeduidende burgerlijke levens (behalve dus Trouget): hun jobs zitten ze uit als een gevangenisstraf, zonder ooit een klacht aan hun lippen te laten ontsnappen, om zich elke avond na de werkdag in de Plantation naar de pleuris te kunnen drinken. Ze wentelen zich in de alcohol en de eindeloze stasis van de Plantation om niet met het leven geconfronteerd te worden; de enige keren dat ze naar buiten gaan is wanneer de Extra hun tickets geeft voor de première van één van zijn stukken of wanneer er een nieuwe tentoonstelling loopt van Trouget. Beetje bij beetje drinken ze zich de dood in, wat ook min of meer de bedoeling is (het lijkt hen althans niet te deren); uiteindelijk neemt het verhaal nog een lugubere en uiterst onverwachte wending, waarbij de Martian zijn naam alle eer aandoet.
▲ WAAROM IS HET GOED
Foie Humain is in de eerste plaats humoristisch; het neigt soms naar het tragikomische, maar uiteindelijk wint het kluchtige aspect het overtuigend van het ernstige, zodat er niet al te veel pathos overblijft. Ook de fantastische draai die Self aan het einde van het verhaal geeft toont aan dat hij hier geen shakespeareaanse ambities heeft; hij schetst met sardonische humor en zwierige taal een portret van zijn groep meelijwekkende (maar tegelijk hilarische) drinkebroers, zonder er Grote Personages of een Groot Verhaal van te willen maken. Dat zou Val en de zijnen ook niet staan.
Selfs humor kan vergeleken worden met die van Philip Roth, waarbij de joodse zelfspot is vervangen door donkerzwarte Britse ironie. Zijn taalgebruik is Joyceaans in zijn rijkdom en bijna absurde woordenschat: de New York Times schreef over hem dat ‘Self has always given the impression of a man who intends to elope with his thesaurus at the first available opportunity’, een niet onjuiste karakterisering van hoe diep hij soms graaft in de schatkamer van de taal om iets te beschrijven. Soms gaat dat vervelen; maar meestal komt hij er zwierig en elegant mee weg. Er zitten schitterende wendingen en vondsten tussen.
Vooral geestig is het speciale privilege dat het woord ‘cunt’ in al zijn vormen geniet onder de tooghangers. Het betekent alles en niets in de Plantation en is het voornaamste bestanddeel van hun taaluitingen; Vals standaard groet bij nieuwe klanten is ‘Who’s this cunt, then?’ (‘enunciating the salutation that was at once a damnation’). Ook voor de stamgasten speelt de term een centrale rol:
‘to be fair, Val’s greeting even for the most staunch of his members – and they were his members, since the club was a business and Val its only owner – were hardly more welcoming: ‘Look what the cunt’s dragged in’; ‘Managed to hoik her cunt up the stairs, has she,’ and even the paradoxical ‘Hello, cunt.’
Ook de eerbiedwaardige Trouget, de enige vaste klant die niet een totale sukkelaar is maar een succesvol kunstenaar (en die daarom als de rechtvaardiging van het bestaan van de Plantation wordt gezien), wordt op de gebruikelijke wijze begroet door Val:
‘When Trouget swung open the green baize door and Val saw the painter’s oddly vestigial feautures – which were partly innate, although also a function of liberal rouging witch shoe polish – he would exclaim, ‘Cunting cunty, cunt!’ The point being that in the Plantation, ‘cunt’ in its nounal, verbal, adjectival, adverbial and even conjunctive forms was the root word of an entire dialect, the main purpose of which was to communicate either extreme disapprobation or, more rarely, the opposite.’
Het enige dat de leden van de club overeind houdt in het leven (overdrachtelijk dan, want ze belanden vaak bewusteloos op de grond of op de toiletpot) is hun drankgebruik, dat naar alle maatstaven exorbitant is:
‘Some time after midnight, the Typist, who had long since concertinaed into blackout atop her stool, wet herself; but no one paid this the least attention, as they were all caught up in the whirling circularity of dervishes, who, as they spun faster and faster, became more and more abandoned in the devastation of their short-term memories, until they metamorphosed into figures with no more ability to think of the next move than a chess piece.’
Volledig bedwelmd slepen ze zich van de ene naar de andere dag, in een bovennatuurlijke stasis: omdat er nooit iets van enig belang gebeurt of verandert, zijn ze tot vreemde anachronismen verworden: ‘Their arch cuntishness and mannered Cockney was as bizarre to the ears of the passing crowd as Elizabethan dialect in the mouth of modern Americans.’
Er wordt in de club nooit ook maar één woord van enig gewicht gezegd; het mos maiorum is dat er over de dood en zware materie niet gesproken wordt:
‘Life events – and indeed, much of the very stuff of life – were never spoken of at the club. (…) there was never any mention of the following: children, pets, kisses, food, travel (including foreign parts of any description), politics, religion, music, romance, architecture … and so, wearily, on.’
Hun voornaamste bezigheid bestaat er dan ook uit de barman, de alles lijdzaam verdragende Hilary, te treiteren, wat Val instemmend gegniffel ontlokt. Afgezien van de drank hebben ze geen enkele noemenswaardige interesse (‘Then he went back to reading his Daily Mirror, a newspaper that told him very little about things he didn’t particularly want to know’). Ergens beseffen ze dat hun drinkgelag en ‘cuntishness’ door de voortschrijdende tijd verzwolgen zal worden, dat alleen de aanwezigheid van een vermaarde schilder hun schip boven water houdt (wat leidt tot één van de mooiste volzinnen van de novelle):
‘Without the Tosher, the other members would have been mere mudlarks grubbing on the foreshore for trinkets discarded by the Truly Significant as they swept past on their gilded barges, heading downstream to the silvery sea of posterity.’
Hun enige uitjes zijn verplichte actes de présence bij een toneelstuk of een tentoonstelling; de tocht van de Plantation naar het theater wordt als een danteske reis beschreven waarbij de leden meanderend en naar adem happend steun moeten zoeken bij elkaar, plotseling blootgesteld aan zonlicht en andere mensen (‘The stony canyon of Kingsway terrified the members; they hugged the ankles of the buildings, keening for mercy.’).
Met medische terminologie beschrijft Self genadeloos de wijze waarop Vals lever in snel tempo naar de verdoemenis wordt gedronken; zelf staan de leden niet stil bij de lichamelijke stoornissen die zich te pas en te onpas voordoen:
‘Since he had been continuously drunk since the Macmillan premiership, it was impossible for him or anyone else, to tell where one kind of mental discombobulation blundered into the other.’
Uiteindelijk belandt Val in het ziekenhuis, waar niemand hem komt bezoeken: ‘The Plantation Club members had a well-justified fear of hospitals, given that any self-respecting mental health practitioner would’ve sectioned them more or less on sight.’ Keer op keer wordt het tragische van hun situatie naar de achtergrond geduwd door Selfs geestige observaties (maar dat doet de tragiek niet helemaal verdwijnen). De dood van hun voorman van zoveel jaren lokt bij niemand van de resterende leden grote gevoelens uit. Triestig; maar vooral toch grappig (en dan is er nog de onverwachte plotwissel op het einde).
✎ DE SCHRIJVER
Een van de groten die het Britse rijk nu te bieden heeft; van uitgesproken linkse signatuur, maar met de voeten stevig op de grond (hij moet niks hebben van holle revolutionaire frasen); geregeld te gast in televisiedebatten en radioshows waar zijn eloquentie, karakteristieke zware stem en humor hem tot een publiekslieveling maken; schrijft veel over drank- en drugsgebruik; kreeg een schouderklopje van Harold Bloom (zeldzaam voor nog levende auteurs).
► VERDICT
U zal nergens anders een grappiger zootje tragische pimpelaars vinden dan hier. Sommige van Selfs zinnen zijn triomfen op zich.
door Arthur
