Hafid Bouazza: Paravion

♞ PERSONAGES

Baba Baloek: zoon van Baba Baloek, vader van Baba Baloek, resideert in Morea met zijn vrouw maar de lokroep van het verre Paravion is te sterk
Mamoerra: moeder van Baba Baloek de herder, groot kokkin
Baba Baloek de herder: laatste telg van het geslacht Baba Baloek, blijft als enige man over in Morea nadat de andere vogels gaan vliegen zijn
Het meisje van de vijver: mysterieuze schone die Baba Baloek inwijdt in de geheimen van de liefde
Cheira en Heira: tweelingzussen die enkele eeuwen oud zijn (ze hebben het ontstaan van de bergen nog meegemaakt) en als heks bekendstaan

༄ OPENINGSZIN

‘Luister.
Wat klinkt als een aanmaning tot stilte – ssst! – is in werkelijkheid het geluid van de wind in de bomen, een gerucht dat met vele tongen in de bladeren lispelt. En zou dat gekwetter van onzichtbare vogels niet geroddel zijn?’


Bouazza opent met de imperatief van de (sprookjes)verteller, die de luisteraars naar zich toetrekt (een beetje zoals Melville ook met zijn beroemde ‘Call me Ishmaël’ onmiddellijk de aandacht op het personage vestigt) en hen verleidt met zijn taal; dit is niet zomaar een stijlfiguur, want helemaal op het einde wordt duidelijk wie de verteller is en tot wie hij zich richt. De meeste hoofdstukken beginnen met ‘Luister’.

De andere regels tonen onmiddellijk Bouazzar’s lyrische stijl, zijn liefde voor metaforiek, de taal waarmee hij de werkelijkheid bekleedt en vormgeeft; het is een stijl die fundamenteel verschilt van de conventionele Nederlandstalige school, niet in de eerste plaats vanwege de inhoud (het zou te gemakkelijk en weinig interessant zijn hem als een exotische immigrantenschrijver neer te zetten) maar vanwege de vorm.
Paravion is in hoge mate symbolisch; vogels zijn een almaar terugkerend symbool (de mannelijke bewoners van Morea worden vaak als witte uilen gekarakteriseerd), zoals hier in het begin, waar ze staan voor de roddelende dorpelingen.

▼ INHOUD

Baba Baloek woont met Mamoerra in een dorpje in Morea; de grond is er dor en onvruchtbaar, er gebeurt haast niets, het leven staat stil. Ze worden genegeerd door de andere dorpelingen, die hen loensend bekijken: hem beschouwen ze als een slaaf (iets wat op het einde van de roman wordt uitgelegd) waar ze op neerkijken; haar beschouwen ze als een vreemdelinge met haar witte huid, waar ze schrik voor hebben. Baba Baloek en Mamoerra hebben het geluk in de gunst van Cheira en Heira te staan, de heksen van het dorp die de anderen ontzag inboezemen en belangrijk zijn met hun drankjes en geneesmiddelen. 

Jaren eerder is Baba Baloeks vader bezweken voor de verleiding van Paravion, de schitterende stad waarvan ze de hoge koepels en minaretten zo nu en dan ontwaren in de heiige mirage; dit blijkt een vast procedé te zijn in Morea, de vader die vertrekt en zijn vrouw en kroost achterlaat. Soms arriveert er een brief of geldsom van over de oceaan, maar ze komen nooit werkelijk terug (dat zou immers de dood betekenen).

Baba Baloek besluit op een dag in de voetsporen van zijn vader te treden; hij klimt op zijn vliegend tapijt en vliegt naar Paravion, met in zijn kielzog de voltallige mannelijke bevolking van zijn dorp.
Er blijven maar enkele jongens over, en ook die druppelen een voor een naar het beloofde land (er wordt een hoofdstuk ingeruimd voor de belevenissen van de vertrokkenen in Paravion, die daar allemaal verstrikt zitten in een mengeling van weemoed, heimwee en indolentie); zo blijft uiteindelijk alleen Baba Baloek de Jongste over, die wordt opgevoed door Cheira en Heira en zich tot herdersjongen ontwikkelt. Hij leert de lichamelijke liefde kennen van een enigmatisch meisje en past vervolgens zijn kennis toe op zowat alle vrouwen van het dorp; bij één van hen verwekt hij ook een kind, – maar dan wordt ook voor hem de verleiding van de mirage te sterk. De cirkel is rond.

▲ WAAROM IS HET GOED

Paravion is in de eerste plaats een symfonie van taal. Over Lolita zei Nabokov dat het in de eerste plaats het bewijs was van zijn intense liefdesrelatie met het Engels; hetzelfde lijkt het geval met Bouazza en het Nederlands. Hij is zo hopeloos verliefd op het Nederlands dat elke paragraaf een mozaïek moet zijn volgepakt met zinnen als miniatuurkunstwerken. Dat is de grote (aantrekkings)kracht van Paravion, maar bij momenten ook de zwakte: overdaad loert om de hoek, sommige beeldspraak wordt zo vaak hergebruikt dat ze uitgehold wordt, bij sommige lyrische beschrijvingen zou je willen dat hij zichzelf wat zou intomen. Bouazza houdt hier en daar net iets te veel van zijn eigen zinnen.

Maar dat mag de pret niet drukken: het blijft een formidabele prestatie, een unieke verwezenlijking binnen ons taalgebied, een poëtisch sprookje dat de problematieken die erin figureren en eraan ten grondslag liggen sublimeert door de kracht van de verbeelding. Daarvoor verdient Bouazza lof: hij trapt niet in de val van zoveel andere hedendaagse schrijvers en maakt er geen pathetisch-realistisch-naturalistisch-mimetisch-oersaai tijdsdocument van, waarin op informatieve wijze verslag wordt gedaan van immigratie naar het westen en de moeilijkheden die daarbij komen kijken (u weet wel, het soort boeken waarbij op de achterflap iets staat als ‘Abidemi is 16 wanneer ze van Nigeria naar de VS verhuist en noodgedwongen haar relatie met Afusu, die in Lagos blijft, moet beëindigen. Ze heeft moeite zich aan te passen aan de nieuwe cultuur en denkt erover terug te keren.’). Bouazza’s verhaal zegt iets over onze wereld, maar speelt zich af binnen zijn eigen wereld, met zijn eigen wetmatigheden en poëzie; hij verheft actualiteiten tot fabels, hij geeft de folkloristische overlevering een ontologische bestaansgrond: hij zet de werkelijkheid naar zijn hand, en vooral naar zijn taal.
Kijk bijvoorbeeld hoe de liefde tussen Baba Baloek de Vader en Mamoerra beschreven wordt:

‘Als hij haar streelde, nam elke rimpel van zijn handen deel aan zijn strelingen en zo leken ze te verbreden tot kabbelingen die over haar huid voeren en haar mondhoeken opkrulden.’

De ravijnen en vlakten van noordelijke Morea ‘waar het witte gehucht moeizaam standhield op de rode aarde en alles aangreep om verstrooiing te vinden voor zijn verveeld bestaan’ worden tastbaar beschreven. Het dorp ligt te vergaan in zijn eigen stof en landerigheid; het langskomen van de postbode op zijn Solex is een grote bezienswaardigheid: hij brengt brieven mee uit Paravion, maar niemand kan lezen, dus moet er een beroep worden gedaan op een klerk in de grote stad. De collectieve trektocht naar de bazaar op zoek naar zo’n klerk is een vaste gebeurtenis.
Het cyclische karakter van de gebeurtenissen, de eeuwige terugkeer van de dingen, geeft het verhaal en de personages meer gewicht: de individuele lotsbestemmingen zijn onherroepelijk verknoopt met de loop van de geschiedenis, die nu eenmaal een bepaalde kant opgaat en ook vooral in rondjes gaat. Symbool daarvoor is de van vader op zoon doorgegeven naam Baba Baloek (een schitterende naam), de terugkerende mirages van Paravion, de gebeurtenissen die zichzelf herhalen, – op het einde van de roman herhaalt Bouzza zelfs woordelijk bepaalde zinnen en paragrafen uit het eerste hoofdstuk om te laten zien in hoeverre de individuele identiteit van de personages een fluïde begrip is: hun identiteit wordt ingevuld en bepaald door de omstandigheden, door de leeftijd, door de geschiedenis. Een zoon volgt noodzakelijkerwijs in de voetsporen van zijn vader; het is onmogelijk uit de keten te breken en iets nieuws te worden of te doen.

Hoewel: in een bepaald opzicht breekt Baba Baloek de Jongste uit zijn verstikkende omgeving, omdat hij als enige (jonge)man achterblijft in Morea en van het geheimzinnige meisje aan de rivier, die daar op een dag als een chimère verschijnt, leert hoe je als man dient te copuleren. Een terugkerende grap in Paravion is dat de mannen niet weten hoe ze hun vrouw in bed moeten bevredigen, een gebrek waar ze zich niet of nauwelijks van bewust zijn. Bouazza steekt op geestige wijze de draak met de benepen seksuele moraal van zijn geboorteland en impliceert dat het kuisheidsideaal van de mannen resulteert in een slap afkooksel van seks (of dit overeenkomt met de werkelijkheid weet ik niet): de mannen zijn zo weinig bezig met lichamelijke liefde en met het plezier van de vrouw (dat is namelijk haram) dat ze niet eens doorhebben hoe belabberd hun bedprestaties zijn. Vrijpostig gedrag van vrouwen doet hen verschrikt achteruitdeinzen, daar weten ze zich geen raad mee; de in Paravion neergestreken mannen kijken vol afschuw naar de schaars geklede vrouwen aldaar, maar kunnen zich er toch niet van weerhouden te gluren in het park. De eenzaam in Morea achtergebleven vrouwen zien Baba Baloek de Jongste dan ook als een dankbaar lekkertje, iemand met wie ze eindelijk plezier kunnen beleven in het boudoir; Baba Baloek gaat hier ijverig in mee. Alleen al als seksueel emancipatorische geste verdient Paravion lof.

Ook bevrijdend is Bouazza’s fantasie, die weinig typisch is voor het Nederlandse taalgebied: mannen reizen rond op vliegende tapijten, een jongen verandert in een zwaluw, Paravion verschijnt om de zoveel tijd in al haar pracht en praal in de nevel. Enige probleem hierbij is dat Bouazza symboliek overdadig mengt met magisch realisme, wat de geloofwaardigheid soms geweld aandoet, – als het niet helemaal duidelijk is of we iets moeten aannemen als symbool, dan wel als eigenlijke fysieke gebeurtenis (of als een soort van mengeling), komt het niet altijd overtuigend over, – waarmee ik bedoel dat je bij Cortázar niet twijfelt aan het personage dat kleine witte konijntjes uitbraakt, terwijl je met sommige verzinsels van Bouazza niet meegaat.

Het hoofdstuk over Paravion (dat overigens Amsterdam moet voorstellen, want er wordt naar de Amstel verwezen; de naam Paravion leiden de bewoners van Morea af van het Spaanse briefhoofd Par avión dat op de brieven van hun mannen staat) is aandoenlijk: Bouazza beschrijft de lotgevallen van een paar nevenpersonages, die als motten door het licht werden aangetrokken, maar er nu door verschroeid worden, dat wil zeggen: het is toch niet helemaal wat ze verhoopt hadden. Het is een bloeiende wereldstad maar ze voelen zich er niet thuis. Daarom verzamelen alle Moreanen zich elke dag in hetzelfde theehuis (‘De aanwezigen zaten op statische tapijten behaaglijk tegen de muren geleund. Het theehuis was een verzameling van blote voetzolen en geslurp, de ingang werd gevuld door een drom van muiltjes, en de wierook die er brandde kon de voeten- en zweetgeur maar nauwelijks verdrijven.’), waar ze hun eenzaamheid samen wegouwehoeren en elkaars verontwaardiging over het vogelgekwetter van het Nederlands, waar ze geen snars van begrijpen en waar ze met dedain op neerkijken, nog versterken. Ze voelen zich ontheemd:

‘Het was de weemoed van een bestaan in een wereld die zonder hen was ontstaan en waarin hun aanwezigheid de noodzakelijkheid had verloren. (…) Zij hadden geen autoriteit, er was geen erkenning voor hun mannelijkheid, het natuurlijke evenwicht van hun kunne ging hier verloren.’

In Paravion zijn geen vliegende tapijten, geen vrouwen even oud als de bergen, geen mensen die in vogels veranderen, geen heksen, geen karren. Ze genieten van de welvaart van Paravion, maar voelen zich er geen deel van.

Het allerlaatste hoofdstuk maakt duidelijk dat Baba Baloek de Jongste al de hele tijd de verteller van de roman is: hij doet ten overstaan van de poortwachters van Paravion (weer een schitterend beeld) verslag van zijn leven, in de hoop ze tot pathos te bewegen, zodat hij ook het beloofde land binnen mag. Een procedé dat aan Honderd jaar eenzaamheid doet denken, waarin op de laatste pagina duidelijk wordt dat het lot van Macondo al die tijd al in de geheime geschriften van Melquíades te lezen stond. Van die monumentale grootte is Paravion (lang) niet, maar het is toch een klein juweel, een meesterwerkje: Bouazza bedrijft alchemie met taal en de verbeelding, wat van weinigen kan gezegd worden in het Nederlandse taalgebied.

✎ DE SCHRIJVER

Bracht zijn vroege jeugd door in Marokko, verhuisde dan naar Nederland; beschouwt zichzelf als schrijver en niet als Marokkaans-Nederlands; heeft grote kritiek op de Islam. Ook vertaler (van o.a. Othello).

► VERDICT

Wat mij betreft beter dan de verzamelde werken van Peter Buwalda, Arnon Grunberg, Leonard Pfeijffer en Joost de Vries bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd met zeven (gedeeld door twee). Misschien is Wieringa van zijn kaliber; maar Bouazza heeft meer verbeelding.

door Arthur

Plaats een reactie