
♞ BESTE VERHALEN
De tuin met de zich splitsende paden:
Een verhaal binnen een verhaal, of liever: een metafysische theorie over de tijd en labyrinten binnen een spannend achtervolgingsverhaal. Borges’ ogenschijnlijk met elkaar vloekende obsessies komen in dit verhaal op memorabele wijze met elkaar in aanraking. De Chinese spion Yu Tsun wordt door de Britse kapitein Richard Madden achtervolgd; hij weet dat zijn laatste uur geslagen heeft, maar vindt nog een manier om de Leider van de nazi’s (zijn baas) essentiële informatie te verstrekken; hiervoor treedt hij in contact met Stephen Albert, een sinoloog die hem de tuin met de zich splitsende paden uit de doeken doet.
Pierre Menard, schrijver van de Quichot:
Dit verhaal is niet veel meer dan de biografie van een onbekende Franse schrijver, die zich tot doel stelde de Quijote opnieuw te schrijven, woord voor woord, zonder naar het origineel te kijken. Een absurde queeste die Borges gebruikt om de invloed van de geschiedenis op de betekenis van literaire werken aan te tonen.
De ronde ruïnes:
Een jonge magiër vestigt zich in een tempel voor zijn ambitieuze project een artificieel persoon te scheppen; hij was lange tijd in de leer bij een ervaren magiër en voelt zich nu klaar voor zijn eigen creatie. Het is niet eenvoudig: hij moet zich iemand voorstellen met de rijkdom van een levensechte persoonlijkheid, opdat de persoon uit het luchtledige aan het licht zou geraken, als Adam die door God de adem wordt ingeblazen. Uiteindelijk lukt het.
De bibliotheek van Babel:
De premisse die aan de basis ligt van dit verhaal bestond al, maar Borges maakte hem zich eigen: niemand voor of na hem beschreef het universum als bibliotheek even memorabel, waarschijnlijk omdat zijn eigen geestelijke universum min of meer overeenkwam met de bibliotheek die hij beschrijft.
De dood en het kompas:
Een detectiveverhaal met op het einde de dood van de detective, ook al had hij de moord voorzien. Dit is Borges’ meest openlijke hommage aan het genre dat hij zo liefhad, aan schrijvers als Poe, Chesterton en Valéry; en toch overstijgt het de conventies en stereotypen van het genre door de kabbalistische thematiek en de aard van de slechterik.
▲ WAAROM IS HET GOED
Absolute oorspronkelijkheid was weinigen nog gegeven in de twintigste eeuw, zoveel tijd nadat het Gilgamesj-epos en de Oddysee geboorte hadden gegeven aan de literatuur (daarom dat Joyce zich jarenlang bezighield met het uitvinden van zijn persoonlijke multitalige brabbeltaal voor Finnegans Wake, om iets werkelijk nieuws te kunnen presenteren), maar van Borges kan worden gezegd dat hij mogelijkheden benutte die niemand voordien had bevroed. Hij beperkte zich tot kortverhalen, omdat hij romans als nutteloze oeverloosheden beschouwde, maar zijn verhalen bevatten duizelingwekkende dieptes, gekoppeld aan een lichte taal die poëtisch is in zijn helderheid, wat ze eindeloos herleesbaar maakt.
Borges’ verhalen zijn tijdloos, terwijl hij zich paradoxaal genoeg in een antieke traditie inschreef: Borges’ wereld is die van Homerus, van de Duizend-en-één-nacht, van Dante, van Coleridge, van de Quijote, van De Quincey, van Plato, van Averroës, – misschien is hij wel het ultieme bewijs van het feit dat je pas deel kan uitmaken van de canon als je de canon eerst tot jou hebt genomen. Harold Bloom zei dat misschien niemand even diep en diepgaand als Borges in de canon was doorgedrongen; André Maurois zei dat Borges alles had gelezen en dan zeker datgene wat niemand anders nog las. Zijn verhalen en essays lezen is een onderdompeling in een geest die als een spons al het geschrevene van grote kwaliteit in zich opgenomen heeft; alleen al daarom is het een buitengewone ervaring.
Borges verenigt obsessies en eigenschappen in zijn persoon die weinig of niets met elkaar te maken hebben, wat zijn verhalen een hypnotiserende vreemdheid verleent. Hij koestert een grote liefde voor filosofie, metafysica en theologie, maar bedrijft deze disciplines met een typisch Argentijnse speelsheid. Aan de andere kant bewondert hij messentrekkers, tijgers, moed (in de meest jongensachtige zin van het woord), detectives en moordverhalen, maar die verheft hij door zijn singuliere, intellectuele blik. Sommige onderwerpen komen keer op keer terug in zijn essays en verhalen: de tijd, het labyrint, de fictionele aard van de werkelijkheid, de oneindigheid, de spiegel, de dood, het universele van de persoonlijkheid (voor Borges waren schrijvers geen op zichzelf staande individuen, maar uitingen van één grote literaire wereldgeest; iedereen schrijft mee aan hetzelfde boek).

Zijn voornaamste trucje is om een filosofisch of theologisch vraagstuk een helder afgebakend en vaak spannend verhaal binnen te smokkelen zonder dat het op welke manier dan ook hindert; het vraagstuk vormt een organisch geheel met de andere verhaallijn. Opvallend hierbij is hoe summier Borges te werk gaat: hij weet het zwaarste onderwerp tot enkele pagina’s te reduceren, zijn persoonlijk economisch evangelie indachtig.
Het canonieke voorbeeld daarvan is De tuin van de zich splitsende paden (in het Spaans El jardín de los senderos que se bifurcan, wat een plastischer beeld oplevert met dat schitterende ‘bifurcan’, in het Engels ‘forking’), waarin we een fragment uit het dagboek van een zekere Yu Tsun krijgen gepresenteerd, een Chinese spion voor de nazi’s in Engeland, die ontdekt dat de befaamde kapitein Richard Madden hem op de hielen zit: dit betekent ‘het einde van onze inspanningen en – maar dat leek mij van secundair belang, of moest mij van secundair belang lijken – ook van ons leven.’ Het tussenzinnetje is typisch Borges, en duidt op de attitude van een individu dat het welslagen van de grotere onderneming waarvan hij deel uitmaakt belangrijker acht dan zijn eigen leven: in dit geval is die onderneming niet de overwinning van de nazi’s, maar het bewijzen van de kundigheid van het Chinese ras: Yu Tsun handelt uit patriottistische trots, hij wil tonen dat Chinezen hun mannetje kunnen staan. IJskoud treedt Yu Tsun zijn eigen dood tegemoet, zonder de minste angst of wroeging, een houding die Borges-personages vaak kenmerkt (als kleine jongen had hij ontzag voor de beruchte messentrekkers uit de groezelige wijken van Buenos Aires, die bij het zwaard leefden en stierven). Te midden van zijn notities over de voorbereidselen die hij trof om (voorlopig) aan Madden te ontsnappen, vinden we een typisch Borgesiaans terzijde:
‘Daarna bedacht ik dat alle dingen iemand precies, maar dan ook precies nu overkomen. Eeuwenlange eeuwen en alleen in het heden doen de feiten zich voor; ontelbare mensen in de lucht, op aarde en in de zee, en alles wat werkelijk gebeurt, gebeurt mij…’
Yu Tsun kent de geheime locatie van een Brits artilleriepark, maar moet die kennis tot bij de grote Leider krijgen; hij bedenkt een ingenieus plan, dat hem naar het huis van de sinoloog Stephen Albert voert; bijna achteloos voert Borges de spanning van de achtervolging op wanneer Yu Tsun vanuit de pas vertrokken trein het volgende observeert: ‘Een man die ik herkende holde vergeefs tot aan het einde van het perron. Het was kapitein Richard Madden. Gebroken, bevend, maakte ik me klein aan de andere kant van de bank, ver van het gevreesde glas.’
Tot nu toe dus een achtervolgingsverhaal, dat alleen in de toon van de vertelling en in sommige observaties verraadt dat er iets groter op til is. Tijdens het wandelen naar het huis van de sinoloog zegt Yu Tsun voor het eerst iets over labyrinten; hij vermeldt de tot mislukking gedoemde projecten van zijn voorvader Ts’ui Pen, ‘die gouverneur van Yunnan was en van de wereldlijke macht afzag om een roman te schrijven die nog dichter bevolkt was dan de Hung Lu Meng en een labyrint te bouwen waarin alle mensen zouden verdwalen. Dertien jaren wijdde hij aan die heterogene taken, maar hij werd vermoord door de hand van een vreemdeling, aan zijn roman was geen touw vast te knopen en niemand kon het labyrint vinden.’
De Hung Lu Meng is een klassieke Chinese roman uit de 18de eeuw die bekend staat om zijn groot aantal dramatis personae. De plotse mijmeringen over labyrinten zijn verrassend, maar het verhaal neemt een nog vreemdere wending als de sinoloog, de bezoeker bij zijn deur opwachtend, het gesprek opent met de vraag: ‘U wilt ongetwijfeld de tuin met de zich splitsende paden zien?’
Yu Tsun herinnert zich vagelijk dat die tuin ook iets met zijn voorvader te maken heeft en knikt bevestigend; de sinoloog had gezien dat hij Chinees was en gegist naar de reden voor het bezoek. Yu Tsun berekent dat hij nog wel een uurtje heeft eer Madden hem hier zal vinden, en besluit Albert zijn uitleg te laten doen alvorens hij zijn plan ten uitvoer brengt. Onderhavige uitleg van de sinoloog over de tuin met de zich splitsende paden is één van de beroemdste passages in Borges’ oeuvre, de culminatie van zijn fascinatie voor de tijd en het labyrint. En dit alles tegen de achtergrond van de nakende dood van de protagonist, die hier koudweg in berust, omdat zijn dood zijn plan niet hindert.
De sinoloog legt uit:
‘Ts’ui Pen moet ooit hebben gezegd: Ik trek me terug om een boek te schrijven. En een andere keer: Ik trek me terug om een labyrint te maken. Iedereen dacht aan twee werken; niemand kwam op het idee dat boek en labyrint een en hetzelfde ding waren.’
Hoe kan een boek eindeloosheid in zich herbergen? Een gedachtespelletje dat enkel uit Borges’ geest had kunnen komen; één van de boeken die Borges boven alle anderen verafgoodde, wordt vernoemd door de sinoloog: ‘Ik herinner me ook die nacht midden in de Duizend-en-één-nacht, wanneer koningin Sheherazade (als gevolg van een magische verstrooidheid van de kopiist) woordelijk het verhaal van de Duizend-en-één-nacht gaat vertellen, met het risico opnieuw te belanden in de nacht waarin ze vertelt, en zo tot in het oneindige.’ Een verrukkelijke vondst; maar het boek van Ts’ui Pên is nog iets anders. Het gaat om een splitsing in de tijd, niet in de ruimte: in plaats van één ontknoping te kiezen, presenteert Ts’ui Pên in zijn roman alle denkbare alternatieven; elk daarvan is het vertrekpunt voor nieuwe splitsingen. Zo krijg je een oneindig groot labyrint. De sinoloog legt uit dat de roman een omslachtig raadsel is voor het woord ‘tijd’, dat immers geen enkele keer voorkomt in het reusachtige werk, – net zoals het woord ‘schaak’ niet voorkomt in een raadsel over schaak.
‘De verklaring ligt voor de hand: De tuin met de zich splitsende paden is een onvolledig maar niet onwaar beeld van het heelal zoals Ts’ui Pên het zag. Anders dan Newton en Schopenhauer geloofde uw voorvader niet in een eenvormige, absolute tijd. Hij geloofde in oneindige tijdreeksen, in een groeiend, duizelingwekkend net van uiteenlopende, bijeenkomende en parallelle tijden.’
De uitleg van de sinoloog krijgt een dramatisch ironisch karakter wanneer hij, in het verlengde van het labyrint van Ts’ui Pên, opmerkt dat zijn gast in één van de mogelijke tijden (of werelden) zijn vijand is. Twee keer eerder beschrijft Borges hoe de sinoloog zijn rug draaide naar Yu Tsun, wat zijn intenties duidelijk maakt; er hangt een spanning in de lucht. Als de sinoloog nog eens zijn rug draait naar zijn gast, haalt Yu Tsun zijn geweer boven en vuurt hij ‘uiterst zorgvuldig’.
De eindparagraaf verklaart het genie van Yu Tsuns list:
‘De Leider heeft dat raadsel ontcijferd. Hij weet dat ik het probleem had dat ik (te midden van het oorlogsgewoel) de stad moest aanwijzen die Albert heet en dat ik geen ander middel kon bedenken dan iemand met die naam te vermoorden.’
Dat Madden daarna binnenkomt en hem tot de strop veroordeelt, komt hem onbeduidend voor. Zo eindigt één van Borges’ grootste verhalen, waarin hij een alternatieve conceptie van de tijd presenteert, door een personage dat de ironische kracht van zijn uitleg nooit zal kunnen vermoeden.
Het is moeilijk een laudatio over een verhaal van Borges af te steken zonder het in extenso te citeren; daarom zal ik – ten behoeve van de lengte van deze bijdrage – enkel nog Pierre Menard kort bespreken; voor de andere verhalen zal ik me beperken tot de essentie in één zin.
Pierre Menard, schrijver van de Quichot is vooral belangrijk omdat het vooruitliep op het postmodernisme: het is een verhaal dat als een essayistische monografie wordt gepresenteerd, waarin Borges een fictieve Franse schrijver bedacht om theorieën over auteurschap en de invloed van de geschiedenis op de betekenis van fictie gestalte te geven. Als zodanig is het redelijk geschift en geldt het als bewijs van Borges’ humor; je voelt hem een bijna kinderachtig plezier scheppen in zijn vondsten terwijl hij ze uit zijn hoed schudt. Het verhaal opent met de onvergetelijke regel:
‘Het zichtbare werk dat deze romanschrijver heeft nagelaten is gemakkelijk in een korte opsomming te vangen.’
Zelden zal een gebruik van een eenvoudig adjectief zo’n grote vervreemding hebben veroorzaakt als in deze zin, – hoezo zichtbaar? Twee pagina’ later wordt duidelijk wat deze zin betekent; maar eerst put Borges zich uit in een opsomming van louter fictionele werken; veel Borgensiaanser dan deze opsomming wordt het niet, het is bijna alsof hij zijn eigen intellectuele stokpaardjes parodieert, met verwijzingen naar Descartes, de Characteristica universalis van Leibniz, Paul Valéry, schaak, Quevedo, een nieuw soort woordenboek en het vermaarde vraagstuk van Achilles en de schildpad. Een voorbeeld van de opsomming:
‘m) Het werk Les problèmes d’un problème (Parijs 1917) dat in chronologische volgorde de oplossingen behandelt van het vermaarde vraagstuk van Achilles en de schildpad. Tot nu toe zijn twee uitgaven van dit boek verschenen; in de tweede is Leibniz’ raad: “Ne craignez point, monsieur, la tortue” als motto genomen en zijn de hoofdstukken die gewijd zijn aan Russell en Descartes herzien.’
Intellectuele inventio die aan de waanzin grenst; Borges’ als werkelijkheid gepresenteerde nonsens is zo overtuigend dat één van zijn uitgevers ooit een bestelling plaatste van een boek van Herbert Quain, een fictieve schrijver waaraan Borges een ander verhaal wijdde.
Vervolgens bespreekt Borges (of liever de verteller) het andere werk van Menard, ‘het oneindig heroïsche, (…) misschien het veelbetekenendste van onze tijd.’ Menard vat het plan op de Quichot opnieuw te schrijven; ‘geen tweede Quichot, maar dé Quichot’ (en niet door hem gewoon te kopiëren). Hij wil enkele bladzijden schrijven die woord voor woord samenvallen met het origineel van Cervantes.
Deze queeste leidt tot enkele geestige opmerkingen als: ‘De eerste methode die hij bedacht was betrekkelijk eenvoudig. Het Spaans goed beheersen, het katholieke geloof opnieuw omhelzen, oorlog voeren tegen de Moren of tegen de Turk, de geschiedenis van Europa tussen 1602 en 1918 vergeten, Miguel de Cervantes zijn.’ Menard verwerpt deze methode, omdat het een achteruitgang zou betekenen: als Fransman in de twintigste eeuw de Quichot scheppen is een veel grotere en stoutmoedigere verwezenlijking, omdat de verstreken eeuwen nieuwe betekenissen aan de tekst hebben toegevoegd.
De redenering culmineert in de onvergetelijk sofistische uitspraak: ‘Cervantes’ tekst en die van Menard zijn woordelijk hetzelfde, maar de tweede is schier oneindig rijker.’ Om dit te bewijzen citeert de verteller een passage tweemaal, een keer in Cervantes’ versie en een keer in Menards versie, zonder dat er ook maar één woord of komma verschilt. De frase ‘De geschiedenis, moeder van de waarheid’, betekent in het licht van de twintigste eeuw veel meer (‘De historische waarheid is voor hem niet dat wat is gebeurd; het is dat wat wij achten gebeurd te zijn’) dan bij Cervantes; het heeft een modern cachet gekregen. Een subliem bewijs van Roland Barthes’ notie dat de lezer (en de geschiedenis) mee de betekenis van een tekst constitueert.
De ronde ruïnes is Borges’ meest emotionele en existentiële verhaal, met zowaar een aangrijpend einde: nergens anders wordt de hem kenmerkende gedachte dat wij ook maar de fictieve bedenksels van een maker zijn krachtiger vormgegeven. De bibliotheek van Babel is zijn grootste ode aan de oneindigheid en het boek, bevattende de schitterende vondst dat een bibliotheek die alle mogelijke combinaties herbergt, ook de levensbeschrijving van elke mogelijke persoon herbergt; vergeefs gaan de bewoners van de bibliotheek daarnaar op zoek, wat tot depressies en zelfmoorden leidt. De dood en het kompas is Borges meest ingenieuze verhaalverwikkeling, een kabbalistische sublimatie van het detectivegenre. Afgezien van deze vijf verdienen in het bijzonder de verhalen Tlön, Uqbar, Urbis Tertius; De loterij van Babylon; De sekte van de Feniks; Drie versies van Judas en Het geheime wonder lof. Misschien het leukste is Drie versies van Judas, waarin Borges een fictieve theoloog opdist die de blasfemische theorie de wereld instuurt dat Judas, en niet Jezus, het grootste offer moest brengen: hij moest de grote boeman van de geschiedenis worden, de meest beschimpte figuur ter wereld, opdat Jezus zijn heldenrol zou kunnen spelen. De eigenlijke held van het christendom is daarom Judas.
Ficciones (1944) was Borges’ eerste grote verhalenbundel; gecomplementeerd met El Aleph (1949) heb je de Borges-canon. Zijn latere bundels waren nog steeds goed, maar hij bereikte dit niveau nooit meer; het is dan ook opmerkelijk hoe twee bundels zoveel klassieke en onvergankelijke verhalen kunnen bevatten. Zijn essays (hij schreef er zoveel dat ze zelfs in het Spaans nooit in hun volledigheid zijn uitgegeven) zijn overigens ook erg lezenswaardig en bij momenten geniaal; ook daar bewaart hij altijd een bescheiden en eenvoudige stijl en attitude (‘misschien’ of ‘dacht ik’ zijn de meest voorkomende woorden, noteert Barber van de Pol in haar voorwoord); het beste is misschien Kafka en zijn voorgangers, waarin hij op zoek gaat naar literaire werken van vóór Kafka waarin al iets kafkaësk is waar te nemen, een vorm van omgekeerde causaliteit (Kafka schept zijn voorgangers en niet omgekeerd) die hem ertoe brengt de beroemde paradox van Zeno over Achilles en de schildpad als het eerste kafkaëske verhaal uit de geschiedenis te brandmerken (net zoals Jozek K. zijn rechters nooit bereikt, slaagt Achilles er niet in dichter bij de schildpad te komen).
De precisie en soberheid van zijn taal zijn legendarisch in de geschiedenis van de Spaans-Amerikaanse letteren. Zijn voornaamste stijlkenmerk bestaat eruit korte zinnen aan elkaar te rijgen via puntkomma’s, wat ze tegelijkertijd een zekere elegantie en een doeltreffendheid verleent. Ook zijn gebruik van adjectieven is tot een mythe geworden: Vargas Llosa heeft uitvoerig geschreven over Borges’ unieke en aparte adjectieven, waarbij hij een paar voorbeelden opsomt; één van mijn favorieten is ‘Niemand zag hem van boord gaan in de unanieme nacht’ (mijn cursivering).
Men is het erover eens dat Borges een cesuur betekende in de ontwikkeling van het proza in het Spaans: voor hem deed niemand (afgezien van een eenzame zonderling als Quiroga, maar met minder effect) een poging zijn Iberische temperament in te dijken bij het schrijven, wat tot een stereotiepe wijdlopigheid leidde (Spaanstalige schrijvers hadden altijd overbodige zinnen en woorden nodig om een idee of concept mee in te pakken, zei Vargas Llosa).
Borges vertegenwoordigt het moment waarop de nutteloze ballast overboord werd gegooid; alle grootheden die na hem kwamen (García Márquez, Fuentes, Cortázar en Vargas Llosa) volgden zijn voorbeeld. Hun proza is over het algemeen een stuk exuberanter, maar ze leerden van Borges dat elk woord een functie moet hebben binnen het verhaal. Cortázar gaf meermaals aan voor eeuwig schatplichtig te zijn aan Borges.
Hoed af voor de vertalers Barber van de Pol en Mariolein Sabarte Belacortu, die Borges’ stem authentiek doen klinken.
Sommige schrijvers kun je ondanks hun genialiteit een gebrek aan rijkdom of variëteit verwijten; denk bijvoorbeeld aan Kafka (aan wie Borges ooit het epitheton ‘stram’ gaf en wiens werk obsessief hetzelfde thema opnieuw en opnieuw aanroert) of aan Joyce (die bij de dood van Yeats plotseling schrik kreeg dat er te weinig verbeelding in zijn verhalen zat, vergeleken bij diens poëzie); net zo kun je bij Borges aanvoeren dat zijn verhalen te zeer over onstoffelijke intellectuele thema’s gaan, ze zijn boven de grond en de sterfelijke mens verheven en ontberen zo een aardse dimensie, een emotioneel aspect; ze ontwijken de eigenlijke kern van het in-de-wereld-zijn, zei García Márquez ooit: Borges zoekt zijn toevlucht in ijle bespiegelingen. Bloom zei dat zijn verhalen je kunnen verwonden, maar slechts op één manier.
Dit is niet onwaar: het ontbreken van wereldse thema’s (liefde en seks bestaan bijvoorbeeld niet in het literaire universum van Borges) betekent dat zijn verhalen een groot deel van de werkelijkheid onaangeroerd laten. Maar je zou het ook kunnen omdraaien: precies omdat hij de wereldse thema’s verzaakte en zijn blik ten hemel (en naar het boek) richtte, was hij in staat volledig nieuwe verhalen te scheppen, waarbij hij er op wonderlijke wijze in slaagde metafysische systemen te ontwerpen die de lezer op het puntje van zijn stoel volgt. Net als bij Kafka en Joyce is het daarom raadzaam niet te veel aandacht te besteden aan de mindere kanten van zijn schrijverschap: de goede kanten zijn voor de eeuwigheid.
✎ DE SCHRIJVER
Argentijnse schrijver, dichter en essayist die uit een beroemd en rijk geslacht kwam van Buenos Aires; leefde een poosje in Genève en Madrid; kwam regelmatig in aanvaring met het peronisme, dat hij zodanig abhorreerde dat hij de militaire junta als een noodzakelijk kwaad zag; werd vaak bekritiseerd om zijn politieke standpunten (die in werkelijkheid die van een onschuldige maar soms onhandige kosmopoliet waren); de handdruk die hij Pinochet ooit gaf kostte hem de Nobelprijs. Zijn schaduw hangt voor altijd boven de Zuid-Amerikaanse literatuur.
► VERDICT
Misschien wel de belangrijkste bundel kortverhalen van de twintigste eeuw.
door Arthur
